ECLI:NL:RBROT:2021:11115

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
C/10/625769 / KG ZA 21-813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over executie van dwangsommen na beëindiging van de noodgedwongen samenwerking tussen voormalig echtelieden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee voormalige echtelieden, die een geschil hebben over de executie van dwangsommen. De man, die alle activa van de gezamenlijke onderneming heeft overgenomen, vordert dat de vrouw de executie van dwangsommen staakt, omdat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De vrouw heeft echter beslag gelegd op de man zijn bezittingen, omdat zij meent dat hij niet volledig aan de eerdere veroordelingen heeft voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst is nagekomen en dat de noodgedwongen samenwerking tussen partijen is geëindigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw de executie van de dwangsommen moet staken en dat de eerder gelegde beslagen moeten worden opgeheven. Tevens wordt de vrouw veroordeeld om een bedrag van € 1.457,64 aan de man te betalen, met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625769 / KG ZA 21-813
Vonnis in kort geding van 2 november 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. J.H. van der Meulen te Joure,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Papachatzidis te Gorinchem.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 september 2021, met producties 1 tot en met 8,
  • de door de man overlegde dagvaarding met producties in de door hem aanhangig gemaakte bodemprocedure, die wordt aangemerkt als productie 9,
  • de producties 1 tot en met 12 van de vrouw,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 26 oktober 2021,
  • de akte eisvermindering van de man,
  • de pleitnota van mr. Van der Meulen,
  • de pleitaantekeningen van mr. Papachatzidis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. Tijdens hun huwelijk hebben zij samen een onderneming gedreven op het gebied van de verkoop van bruidsmode. De onderneming, bestaande uit een eenmanszaak van de vrouw en een vennootschap onder firma van partijen, exploiteerde onder de naam [naam bedrijf 1] in totaal vijf bruidswinkels, in [plaatsnaam 1] (twee filialen), [plaatsnaam 2] , [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 4] .
2.2.
Bij beschikking van 27 september 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3.
Op 9 november 2017 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is bepaald dat de man per 1 oktober 2017 alle activa en passiva van de eenmanszaak en de vennootschap onder firma overgedragen heeft gekregen van de vrouw tegen betaling van € 75.000,00. Omdat een bedrag van € 25.000,00 reeds aan de vrouw was betaald, is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat het restantbedrag van € 50.000,00 met ingang van 7 november 2017 in tachtig wekelijkse termijnen van € 625,00 werd voldaan. Ook is een regeling getroffen voor de aflossing van de schulden van de onderneming en de verkoop van een gemeenschappelijke onroerende zaak en een afspraak gemaakt over het gebied waarin partijen in de toekomst gingen ondernemen (de regioverdeling Noord-Zuid). Verder staat in de vaststellingsovereenkomst, voor zover van belang, vermeld:
“(…)
Artikel 1 – Voortzetting onderneming door de man / uitkoop vrouw
(…)
11. Partijen komen met elkaar overeen dat zolang de man nog niet (geheel) aan zijn betalingsverplichtingen jegens de vrouw heeft voldaan uit hoofde van deze overeenkomst, de vrouw inzicht/toegang zal hebben in de administratie en bedrijfsvoering van de man (daaronder tevens begrepen enige rechtsvorm waarin deze onderneming is/zijn ondergebracht).
(…)
Artikel 4 Gemeenschappelijke Eigendom Intellectuele eigendomsrechten
1. Als uitzondering op de afspraak dat de man alle activa overneemt, spreken partijen af dat het intellectuele eigendom van partijen gezamenlijk blijft, ieder voor een gelijk deel (50/50). Partijen zijn gerechtigd deze IE rechten gezamenlijk te exploiteren via de website
[website]Deze gezamenlijke eigendom betreft de auteursrechten (teksten, afbeeldingen, foto's, kleurstellingen), de aanduiding / merknaam [naam bedrijf 1] , de handelsnaam, de domeinnaam
[website]en het concept zoals gebruikt op de website [website] . De ⹂achterkant” van de website (dus niet de inhoud, maar de ⹂techniek” van de website) is van de man. De vrouw zal kosteloos afspraken mogen inplannen via de website en eventuele franchisenemers/licentienemers op de website mogen vermelden. De naam van een eventueel door de vrouw op te zetten bruidswinkel(s)/concept wordt kosteloos en in hetzelfde volume op
[website]vermeld als alle andere filialen.
(…)
2.4.
Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zijn diverse geschillen tussen partijen gerezen. Naar aanleiding daarvan heeft de vrouw bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een kort geding (zaaknummer C/17/160740 / KG ZA 18-81) tegen de man aanhangig gemaakt. Daarin heeft de vrouw onder meer afgifte door de man van alle pasafspraken van alle [naam bedrijf 1] filialen gevorderd. De man heeft verweer gevoerd en een eis in reconventie ingesteld.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 4 juli 2018 (hierna: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, overwogen en beslist:
“(…)
5.6.
De voorzieningenrechter constateert dat partijen door de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst nog langere tijd - noodgedwongen - met elkaar dienen samen te werken, te meer omdat het uitkopen van de vrouw dan wel de man (financieel) niet tot de mogelijkheden behoort. In het licht van het vorenstaande zijn beide partijen er bij gebaat dat maximale transparantie wordt betracht met betrekking tot de bedrijfsvoering van zowel de man als de vrouw, ten aanzien van het [naam bedrijf 1] concept. Gelet daarop, in samenhang bezien met het bepaalde in artikel l lid 11 van de vaststellingsovereenkomst, acht de voorzieningenrechter de door de vrouw gevorderde afgifte van de verkoopfacturen van de [naam bedrijf 1] filialen van de man toewijsbaar, alsmede de gevorderde afgifte van de KPN telefoonlijsten of KPN facturen ter zake het [naam bedrijf 1] telefoonnummer [telefoonnummer] (zoals vermeld op de homepage) en andere aan [naam bedrijf 1] gelieerde zakelijke telefoonnummers. Ook de gevorderde afschriften van gemaakte pasafspraken en-mails gericht aan [naam bedrijf 1] over pasafspraken, acht de voorzieningenrechter vanuit het oogpunt van een goede samenwerking en maximale transparantie toewijsbaar. Dit geldt tevens voor de gevorderde afgifte van een afschrift van iedere aanvraag die door klanten online dan wel offline wordt gedaan. (…)
(…)
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de man tot afgifte aan de vrouw van:
(…)
c. alle pasafspraken van alle [naam bedrijf 1] filialen en alle e-mails gericht aan de e-mailadressen van [naam bedrijf 1] vanaf 9 november 2017 tot aan de datum van het vonnis en hierna steeds wekelijks op maandag aan de vrouw afschrift zal doen toekomen van alle pasafspraken en e-mail ter zake deze pasafspraken, welke zien op de hieraan voorgaande week;
(…)
6.6.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.1., 6.2., 6.4. en 6.5. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 per afzonderlijke veroordeling is bereikt;
6.7
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
2.6.
Bij dagvaarding van 22 februari 2019 heeft de vrouw bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een bodemprocedure (zaaknummer C/17/165764 / HA ZA 19-53) tegen de man aanhangig gemaakt. Na een eiswijziging op 1 oktober 2019 vordert zij onder meer dat de man wordt veroordeeld tot verdeling van de gemeenschap waartoe de intellectuele eigendom van het [naam bedrijf 1] concept behoort en overname van het aandeel van de vrouw in die gemeenschap. De man voert verweer en heeft een eis in reconventie ingesteld. Bij vonnis van 11 augustus 2021 is een deskundige benoemd om onderzoek te doen naar de waarde van de rechten van intellectuele eigendom.
2.7.
Op 11 mei 2020 heeft de man de laatste, op grond van de vaststellingsovereenkomst verschuldigde betaling aan de vrouw gedaan.
2.8.
Bij e-mails van 1 en 3 juni 2021 heeft de vrouw aan de man bericht dat zij sinds 20 april 2021 geen pasaanvragen meer van de man ontving en dat hij zich daarmee niet hield aan de veroordeling in 6.1. onder c. van het vonnis. Daarbij heeft de vrouw opgemerkt dat de man daardoor dwangsommen verschuldigd is. De man heeft dit weersproken.
2.9.
Bij brief van 17 juni 2021 heeft [naam] van Hendriks Incasso namens de vrouw tegenover de man aanspraak gemaakt op € 26.000,00 aan dwangsommen wegens het niet doorzenden van pasafspraken. De man heeft dit bedrag niet voldaan.
2.10.
Op 11 augustus 2021 heeft de vrouw ten laste van de man executoriaal beslag doen leggen onder ING Bank N.V. (hierna: ING). Daarnaast heeft de vrouw op 27 augustus 2021 executoriaal beslag doen leggen op de auto van de man (merk BMW met kenteken [kentekennummer] ). ING heeft een bedrag van € 1.457,64 aan de deurwaarder uitbetaald.
2.11.
Bij dagvaarding van 24 september 2021 heeft de man bij deze rechtbank een bodemprocedure (zaaknummer C/10/626512 / HA ZA 21-887) tegen de vrouw aanhangig gemaakt. Daarin vordert de man verklaringen voor recht die ertoe strekken dat hij niet langer gebonden is aan de veroordeling in 6.1. van het vonnis. De zaak staat op de rol van 1 december 2021 voor conclusie van antwoord.
2.12.
Inmiddels zijn vier van de vijf filialen van [naam bedrijf 1] gesloten. De man exploiteert nog een filiaal in [plaatsnaam 1] . De vrouw exploiteert thans onder de namen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] twee bruidswinkels in [plaatsnaam 5] .

3..Het geschil

3.1.
De man vordert – na vermindering van eis – dat de vrouw bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de executoriale beslagen opheft,
de vrouw beveelt om binnen twee dagen na het vonnis:
  • de opheffing van het derdenbeslag te hebben medegedeeld aan ING, alsmede
  • te hebben zorggedragen dat alle in bewaring genomen roerende zaken volledig en onbeschadigd wederom zijn afgeleverd op dezelfde plaats als waar zij in bewaring zijn genomen en ter vrije beschikking van de rechthebbende zijn gesteld,
3. de vrouw veroordeelt de executie van beweerdelijk verbeurde dwangsommen te staken en gestaakt te doen houden, totdat bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak op die beweerdelijke aanspraken is beslist door middel van een uitspraak in de door de man aanhangig gemaakte bodemprocedure,
4. de vrouw veroordeelt om aan de man bij overtreding van het onder 2 en/of 3 te geven bevel bij wijze van eenmalige dwangsom een bedrag te voldoen van € 50.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede een dwangsom van € 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat die overtreding voortduurt,
5. de vrouw veroordeelt om aan de man te betalen binnen twee weken na het vonnis een bedrag van € 1.457,64, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening,
6. de vrouw veroordeelt om aan de man binnen twee weken na het vonnis de proceskosten te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de ter zake deze kosten toegewezen bedragen vanaf de veertiende dag na datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
7. de vrouw veroordeelt om aan de man te voldoen binnen twee weken na het vonnis een bedrag aan nasalaris van € 131,00 in geval van niet-betekening van het vonnis en
€ 205,00 aan nasalaris in geval van betekening van het vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente over de ter zake van deze kosten toegewezen bedragen vanaf de veertiende dag na datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure alsmede de nakosten van € 163,00 zonder betekening van het vonnis, vermeerderd met € 85,00 in geval van betekening en de daarover verschuldigde rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de man op grond van het vonnis dwangsommen heeft verbeurd, of de daartoe gelegde executoriale beslagen moeten worden opgeheven, of de vrouw de verdere executie van dwangsommen dient te staken en of de vrouw het reeds door de deurwaarder geïncasseerde bedrag aan de man moet terugbetalen.
4.2.
In een geschil over de executie van dwangsommen moet allereerst worden vastgesteld wat het doel en de strekking van de veroordeling zijn waaraan dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder mag strekken dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel. De draagwijdte van een gegeven verbod of bevel dient aldus beperkt te worden uitgelegd. Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van de veroordeling verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals die is uitgelegd. Daarbij geldt dat geen dwangsommen zijn verbeurd indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht.
4.3.
De voorzieningenrechter moet beoordelen of de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat dwangsommen zijn verbeurd. Dat vraagt om een inschatting van de kans dat de executant (in dit geval de vrouw) in een bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde (in dit geval de man) niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. Gelet op het feit dat de bewijslast op de executant rust, is een vordering tot schorsing van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde inderdaad niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan.
4.4.
De man stelt dat hij na het vonnis wekelijks alle pasafspraken en e-mail over deze pasafspraken aan de vrouw heeft gezonden. Hij is daar eind april 2021 mee gestopt, omdat hij zijn betalingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst toen volledig was nagekomen. De man meent dat daarmee niet langer sprake was van financiële verbondenheid tussen partijen en dat de grond voor het voortbestaan van de veroordeling in 6.1. onder c. van het vonnis is komen te vervallen. De vrouw weerspreekt dat de man niet langer aan de veroordeling gebonden is. Zij stelt dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap voor wat betreft de intellectuele eigendomsrechten onverdeeld is gebleven en dat, zo lang die gemeenschap niet tot een einde komt, maximale transparantie moet worden betracht door onder meer inzage in pasafspraken.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat het doel en de strekking van de in 6.1. onder c. uitgesproken veroordeling volgen uit rechtsoverweging 5.6. van het vonnis. Daarin staat dat partijen door de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst nog langere tijd – noodgedwongen – met elkaar dienen samen te werken, te meer omdat het uitkopen van de man dan wel de vrouw (financieel) niet tot de mogelijkheden behoort. Verder is overwogen dat gelet daarop alsook op het bepaalde in artikel 1 lid 11 van de vaststellingsovereenkomst partijen gebaat zijn bij een goede samenwerking en maximale transparantie. Uit voornoemde rechtsoverweging begrijpt de voorzieningenrechter dat maximale transparantie in de vorm van inzage in pasafspraken geboden was zolang partijen noodgedwongen met elkaar samenwerkten. De in de vaststellingsovereenkomst afgesproken uitkoop behoorde ten tijde van het wijzen van het vonnis kennelijk nog niet tot de mogelijkheden, maar op een later moment wel. Inmiddels heeft de man immers geheel aan zijn betalingsverplichtingen jegens de vrouw voldaan. Daarnaast zijn de gezamenlijke schulden afgelost en is het gezamenlijke onroerend goed verkocht. De noodgedwongen samenwerking is daarmee tot een einde geraakt. Zo bezien zijn de omstandigheden die de voorzieningenrechter in 2018 reden gaven te beslissen zoals hij heeft gedaan inmiddels wezenlijk gewijzigd. Het voorgaande sluit ook aan bij het in het vonnis expliciet aangehaalde artikel 1 lid 11 van de vaststellingsovereenkomst, waarin staat dat de vrouw inzicht/toegang in de administratie en bedrijfsvoering van man heeft zolang de man nog niet (geheel) aan zijn betalingsverplichtingen jegens de vrouw heeft voldaan. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat eerst na het wijzen van het vonnis een geschil tussen partijen is gerezen over intellectuele eigendomsrechten. In artikel 4 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst is immers bepaald dat als uitzondering op de afspraak dat de man alle activa overneemt het intellectuele eigendom van partijen gezamenlijk blijft. Niet aannemelijk is dan ook dat, anders dan de vrouw stelt, in het vonnis met een noodgedwongen samenwerking (mede) op de intellectuele eigendomsrechten is gedoeld.
4.6.
Gelet op het doel en de strekking van de veroordeling acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel komt dat geen dwangsommen zijn verbeurd. De man heeft op 11 mei 2020 aan zijn laatste betalingsverplichting jegens de vrouw voldaan, waarmee de uitkoop is voltooid en de noodgedwongen samenwerking als bedoeld in het vonnis is geëindigd. Tot die tijd, en overigens ook nog daarna, heeft de man de pasafspraken en e-mails daarover aan de vrouw gezonden, waarmee hij aan de veroordeling heeft voldaan. De vrouw wordt niet gevolgd in haar stelling dat de man de pasafspraken en de e-mails daarover aan haar moet zenden omdat zij dan kan controleren of de man de afspraken over de regioverdeling Noord-Zuid nakomt. Die stelling gaat immers voorbij aan het doel en de strekking van de veroordeling. Daarmee zou van de man meer inspanningen en zorgvuldigheid worden gevergd dan hij heeft betracht. Daar komt bij dat als met het oog op de concurrentie tussen partijen maximale transparantie zou moeten worden betracht, het in de rede gelegen zou hebben dat de verplichting om die maximale transparantie te betrachten gelijkelijk voor beide partijen zou zijn overeengekomen. Dat is niet het geval, en dat biedt steun aan de hiervoor gegeven uitleg van het vonnis.
4.7.
In het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in te grijpen in de executie. De ten laste van de vrouw gelegde executoriale beslagen worden dan ook opgeheven. Daarbij wordt de vrouw veroordeeld om binnen twee dagen na dit vonnis mededeling aan ING te doen en de executie van op de veroordeling in 6.1. onder c. van het vonnis gegronde dwangsommen te staken en gestaakt te doen houden totdat daarop in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist. De vordering tot veroordeling van de vrouw om ervoor te zorgen dat alle in bewaring genomen roerende zaken volledig en onbeschadigd zijn afgeleverd op dezelfde plaats als waar zij in bewaring zijn genomen en ter vrije beschikking van de rechthebbende zijn gesteld, wordt afgewezen. Onduidelijk is op welke roerende zaken, anders dan de auto, de man doelt. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de auto na de beslaglegging in bewaring is genomen.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen reden om aan de op te leggen veroordelingen een dwangsom te verbinden. Hoewel wordt aangenomen dat de vrouw de veroordelingen correct naleeft, staat het (de advocaat van) de man vrij om zich ook zelf met een kopie van dit vonnis tot ING en/of een executerend deurwaarder te wenden. Daar komt bij dat niet duidelijk is in hoeverre het derdenbeslag overigens doel heeft getroffen.
4.9.
De vordering tot betaling van € 1.457,64 wordt toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw bevestigd dat dit bedrag door de deurwaarder is geïnd. Daarnaast volgt uit het vorenstaande dat de vrouw ten onrechte tot de executie van dwangsommen is overgegaan, zodat zij reeds geïncasseerde bedragen aan de man dient terug te betalen. Niet gebleken is dat daarbij sprake zou zijn van een restitutierisico. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 1.457,64 wordt toegewezen met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis, nu de man zijn eis tijdens de mondelinge behandeling heeft verminderd en eerst op dat moment vergoeding van concrete schade heeft gevorderd.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 11 respectievelijk 27 augustus 2021 ten laste van de man onder ING en op de auto met kenteken [kentekennummer] gelegde beslag,
5.2.
beveelt de vrouw om binnen twee dagen na het vonnis de opheffing van het beslag onder ING te hebben medegedeeld aan ING,
5.3.
veroordeelt de vrouw de executie van op de veroordeling in 6.1. onder c. van het vonnis gegronde dwangsommen te staken en gestaakt te doen houden totdat daarop in een bodemprocedure tussen partijen onherroepelijk is beslist,
5.4.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na het vonnis € 1.457,64 aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021.
[2971/1980]