ECLI:NL:RBROT:2021:11107
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 6.172,45, dat de veroordeelde zou moeten betalen aan de staat ter ontneming van het voordeel dat hij zou hebben verkregen uit een hennepkwekerij. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 werd vastgesteld dat er 64 hennepplanten waren aangetroffen in de woning van de veroordeelde tijdens een politieactie op 26 oktober 2018. De officier van justitie ging ervan uit dat er een eerdere oogst had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze veronderstelling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de veroordeelde en de berichten tussen hem en een andere betrokkene bij de hennepkwekerij. De rechtbank concludeerde dat de eerdere oogst niet geslaagd was en dat er geen volledige kweekcyclus had plaatsgevonden die had geleid tot een oogst waaruit de veroordeelde voordeel had genoten. Om deze redenen werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. M.V. Scheffers en de rechters mrs. M. Timmerman en W.S. Korteling, in aanwezigheid van griffier mr. Y. Ouarssani.