ECLI:NL:RBROT:2021:11107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
10/313895-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 6.172,45, dat de veroordeelde zou moeten betalen aan de staat ter ontneming van het voordeel dat hij zou hebben verkregen uit een hennepkwekerij. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 werd vastgesteld dat er 64 hennepplanten waren aangetroffen in de woning van de veroordeelde tijdens een politieactie op 26 oktober 2018. De officier van justitie ging ervan uit dat er een eerdere oogst had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze veronderstelling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de veroordeelde en de berichten tussen hem en een andere betrokkene bij de hennepkwekerij. De rechtbank concludeerde dat de eerdere oogst niet geslaagd was en dat er geen volledige kweekcyclus had plaatsgevonden die had geleid tot een oogst waaruit de veroordeelde voordeel had genoten. Om deze redenen werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. M.V. Scheffers en de rechters mrs. M. Timmerman en W.S. Korteling, in aanwezigheid van griffier mr. Y. Ouarssani.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/313895-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde],
raadsman mr. M.B. Chylinska, advocaat te Zaandam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021.

2..Vordering

De officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag zoals bedoeld in artikel 36e Sr zal vaststellen op € 6.172,45 en dat aan de veroordeelde ook de betalingsverplichting zal worden opgelegd om dat bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met bepaling dat de veroordeelde daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr. De vordering heeft betrekking op voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

3..Beoordeling

Bij de ontmanteling op 26 oktober 2018 van de hennepkwekerij in de woning van de veroordeelde, zijn 64 hennepplanten aangetroffen. De vordering van de officier van justitie gaat uit van de veronderstelling dat sprake is geweest van een eerdere oogst van 64 hennepplanten.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de berichten tussen de veroordeelde en [naam], die ook betrokken was bij de hennepkwekerij aan de [adres], dat er onenigheid was over de hennepkwekerij en dat de eerdere hennepoogst niet geslaagd was. De rechtbank acht het, op basis van deze berichten en de verklaring van de veroordeelde, aannemelijk dat de eerdere oogst is mislukt. Er zijn uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen, althans onvoldoende doorslaggevende aanwijzingen van het tegendeel gebleken. Mede gelet hierop en tegen de achtergrond van de bewezenverklaarde pleegperiode acht de rechtbank het niet aannemelijk dat voorafgaand aan de start van de kweek van de aangetroffen planten sprake is geweest van een volledige kweekcyclus die heeft geresulteerd in een oogst waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten.
De rechtbank zal om voornoemde redenen de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.

4..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5..Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.