ECLI:NL:RBROT:2021:11105
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak
In de zaak met parketnummer 10/313896-20 heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 6.172,45, dat de veroordeelde zou moeten betalen aan de staat. De zaak betreft een hennepkwekerij die op 26 oktober 2018 werd ontmanteld, waarbij 64 hennepplanten werden aangetroffen in de woning van de veroordeelde. De officier van justitie ging ervan uit dat er een eerdere oogst van 64 hennepplanten had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze veronderstelling. Uit de berichten tussen de mede-veroordeelde en andere betrokkenen bleek dat er onenigheid was over de hennepkwekerij en dat de eerdere oogst niet geslaagd was. De rechtbank concludeerde dat er geen volledige kweekcyclus was geweest die had geleid tot een oogst waaruit de veroordeelde voordeel had genoten. Daarom werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.