ECLI:NL:RBROT:2021:11047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
9344608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op uitkering uit pensioenovereenkomst en exceptie van onbevoegdheid

In deze zaak vordert eiser, aangeduid als [persoon A], een verklaring voor recht dat de Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN) gehouden is om de pensioenpolis met nummer [nummer polis 2] tot uitkering te laten komen. De vordering is gebaseerd op een gouden handdruk die eiser ontving bij het einde van zijn dienstverband, waarvoor NN een stamrechtverzekering heeft verstrekt. Eiser stelt dat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de uitkering van de polis op de expiratiedatum, terwijl NN betwist dat er sprake is van een pensioenverzekering en roept de kantonrechter tot onbevoegdheid op. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiser onder de reikwijdte van artikel 216 Pensioenwet valt, waardoor de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. De incidentele vordering tot onbevoegdheid van NN wordt afgewezen. De kantonrechter bepaalt dat er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden om de zaak verder te bespreken en om te onderzoeken of partijen tot een schikking kunnen komen. De mondelinge behandeling is gepland na opgave van verhinderdata door partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9344608 \ CV EXPL 21-24129
uitspraak: 12 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, in het incident tot onbevoegdheid en in de hoofdzaak
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot onbevoegdheid,
gemachtigde: mr. M.J. van Weersch (D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.) te Roermond,
tegen
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot onbevoegdheid,
gemachtigde: mr. C.W. Gijsbers te Den Haag.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [persoon A] ” en “NN”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 1 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering tot verwijzing ex artikel 71 Rv, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
In het kader van een door [persoon A] ontvangen gouden handdruk van destijds fl. 50.000,-wegens het einde van zijn dienstverband bij zijn werkgever, heeft NN op 3 september 1993 een offerte voor een stamrechtverzekering (lijfrenteverzekering) verstrekt. De offerte luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) De verzekering voorziet in de uitkering van:
Bij in leven zijn van de verzekerde op 28.02.2017 de tegenwaarde in guldens van de aan de polis toegekende participaties.
Bij overlijden van verzekerde voor 28.02.2017 de tegenwaarde in guldens van de tot dan toe aan de polis toegekende participaties.
Bij overlijden voor de einddatum wordt echter ten minste een bedrag groot f 50.000,00 uitgekeerd.
De uitkering bij in leven zijn van de verzekerde of terstond bij diens eerder overlijden wordt niet in contanten uitbetaald, maar wordt gebruikt als 'rekenkapitaal' voor bepaling van de hoogte van de dan uit te keren lijfrentetermijnen. (…)”
2.2.
[persoon A] is akkoord gegaan met de offerte en heeft een polisblad met polisnummer [nummer polis 1] van NN ontvangen. De verzekering kende als ingangsdatum 28 augustus 1993.
2.3.
[persoon A] heeft van NN op 24 maart 2011 een brief ontvangen waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat:
“U bouwt bij ons pensioen op in het PERSOONLIJK PENSIOEN PLAN. Dit is een pensioenbeleggingsverzekering. (…)
Waarom een nieuw overzicht over het jaar 2009?
Wij sturen u een nieuw waardeoverzicht, omdat alle verzekeraars hebben afgesproken een zelfde soort overzicht te sturen. Het nieuwe overzicht lijkt op het overzicht dat u van ons hebt ontvangen. (…) Dit overzicht vervangt de eerder afgegeven overzichten over het jaar 2009 ”
In de bijgevoegde opgave is - voor zover thans van belang - het volgende is opgenomen:
“bij polisnr [nummer polis 2]
(…)
Waardeinbreng internIn de verzekering is de waarde opgenomen van de vervallen verzekering(en) onder polisnummer(s) [nummer polis 1] van Delta Lloyd Levensverzekering NV. (…)”
2.4. 2.4.
Sinds 2009 heeft NN waarde-overzichten van de pensioenverzekering aan [persoon A] toegezonden. In de jaren 2013 en 2014 ontvangt [persoon A] waarde-overzichten van zowel de stamrechtverzekering als de pensioenverzekering. In 2016 en 2017 heeft [persoon A] enkel de waarde-overzichten (over 2015 en 2016) met betrekking tot de stamrechtverzekering ontvangen.
2.5.
Op 4 juli 2016 heeft NN een brief aan [persoon A] gezonden met - voor zover thans van belang - de volgende inhoud:
“(…) Op 01-02-2017 bereikt uw pensioenverzekering de einddatum. Dit betekent dat de waarde van deze verzekering voor u beschikbaar komt voor aankoop van een pensioenuitkering bij een verzekeraar.
(…)
Uw pensioenverzekering
Polisnummer [nummer polis 2]
Einddatum verzekering 01-02-2017
(…)
De waarde van de beleggingen in uw pensioenverzekering drukken wij uit in participaties. Op de einddatum van uw verzekering komt de waarde van deze participaties beschikbaar.
(…)
Uw pensioenkapitaal bedraagt op dit moment bruto € 61.712,83. (…)”
2.6.
Op 14 november 2016 heeft NN een brief aan [persoon A] gezonden, waarvan de inhoud
- voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…) Uw levensverzekering bereikt op 28 februari 2017 de einddatum. Het bedrag dat daardoor vrijkomt, willen wij graag uitkeren. Hieronder leest u daar meer over.
De verzekering
Polisnummer [nummer polis 1]
Einddatum verzekering 28-02-2017
(…)
De definitieve waarde is afhankelijk van de fondskoers op de einddatum van de verzekering.
Fonds Fondswaarde Garantiekapitaal Uitkeringswaarde
Delta Lloyd Mix Fonds € 62.484,90 € 53.349,58 € 62.484,90
Totaal hoogste waarde(n)€ 62.484,90
Hierboven staan twee kapitalen genoemd. Pas op de einddatum kunnen wij vaststellen welke van deze twee het hoogste is. U ontvangt uiteraard het hoogste eindkapitaal. (…)”
2.7.
Op 24 maart 2017 heeft NN per e-mail aan de toenmalige tussenpersoon van [persoon A] het volgende medegedeeld:
“(…) Er is een polis opgemaakt in 1993 als gevolg van een gouden handdruk. Deze verzekering is toen afgesloten onder polisnummer [nummer polis 1] bij de afdeling Leven Individueel.
In het jaar 2009 is er een project productrationalisatie in het leven geroepen. Deze projectgroep hield zich bezig met verzekeringen die dienden te voldoen aan de pensioenwetgeving. Delta Lloyd heeft toen de verzekering onder polisnummer [nummer polis 1] omgezet naar een product PPPi. De verzekering onder polisnummer [nummer polis 1] is beëindigd en er is toen een nieuwe polis opgemaakt onder nummer [nummer polis 2] .
In 2014 is naar voren gekomen dat deze polis toch valt onder de deelmarkt Leven individueel als gouden handdruk. Men heeft toen de polis onder nummer [nummer polis 1] in kracht hersteld.
Wat de afdeling Leven Individueel vergeten is mee te delen intern, dat de polis bij collectief beëindigd had moeten worden.
Huidige status:
De afdeling pensioencollectief heeft polisnummer [nummer polis 2] beëindigd. Er is dus sprake van één expirerende polis onder nummer [nummer polis 1] .
De expiratiebrief op polisnummer [nummer polis 2] is niet van toepassing.
(…)”
2.8.
NN heeft op 11 april 2017 de eindwaarde van de stamrechtverzekering van € 64.801,96 (exclusief rentevergoeding van € 2,97) aan [persoon A] uitgekeerd.

3..Het geschil

3.1.
[persoon A] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. een verklaring voor recht af te geven met de inhoud dat NN het door haar
rechtsvoorganger bij [persoon A] gewekte vertrouwen dat de pensioenpolis met nummer
[nummer polis 2] tot uitkering zou komen per de expiratiedatum, dient te honoreren en die polis
alsnog tot uitkering aan [persoon A] dient te komen;
2. NN te veroordelen tot het tot uitkering laten komen aan [persoon A] , de pensioenpolis
met een waarde van € 61.712,83 per de expiratiedatum, althans een door de kantonrechter
in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander ten behoeve van de aankoop door
[persoon A] van een pensioenuitkering bij een verzekeraar;
3. NN te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van de buitengerechtelijke kosten;
4. NN te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke
rente over de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft [persoon A] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. NN is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de ontstane verzekeringsovereenkomst en heeft de op haar rustende zorgplicht geschonden. [persoon A] stelt zich op het standpunt dat de pensioenpolis alsnog tot uitkering dient te komen. [persoon A] heeft er geruime tijd op mogen vertrouwen dat beide polissen tot uitkering zouden komen op de expiratiedatum, aangezien hij zowel met betrekking tot de stamrechtverzekering als de pensioenverzekering winstbrieven ontving. [persoon A] heeft geen aanleiding gehad om te twijfelen aan de juistheid van de informatie, die hij ontving. [persoon A] beroept zich in dit verband op artikel 3:35 BW.
3.3.
NN concludeert - voor alle weren - tot onbevoegdheid van de kantonrechter, althans zij roept deze exceptie in bij incident. NN heeft hieraan ten grondslag gelegd dat artikel 216 Pensioenwet voorschrijft dat de kantonrechter zaken betreffende vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst behandelt en daarover beslist. [persoon A] vordert echter uitkering van een niet bestaande pensioenverzekering. Nu van een pensioenverzekering geen sprake is (en een achterliggende pensioenovereenkomst, pensioenreglement en uitvoeringsovereenkomst ontbreekt), kan worden geconcludeerd dat de kantonrechter, vanwege de aard en inhoud van de vordering, niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Het betreft in casu geen pensioengeschil, maar een verzekeringsrechtelijke kwestie. NN stelt zich op het standpunt dat de zaak om die reden dient te worden verwezen naar de sector civiel van deze rechtbank op grond van artikel 71 lid 1 Rv.
3.4.
[persoon A] heeft het onbevoegdheidsverweer van NN betwist. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij rechten kon ontlenen aan de door NN verstrekte pensioenpolis. Een pensioenpolis is een bewijs van een pensioenovereenkomst. Dat maakt de kantonrechter op grond van artikel 216 Pensioenwet bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.

4..De beoordeling in het incident tot onbevoegdheid

4.1.
In artikel 216 Pensioenwet is bepaald dat zaken betreffende vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst, een uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een pensioenreglement door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Artikel 71 lid 1 Rv bepaalt dat indien een zaak, in behandeling bij de kantonrechter, verder moet worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, die zaak op verlangen van een van de partijen of ambtshalve moet worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Die beoordeling geschiedt aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil (artikel 71 lid 3 Rv).
4.2.
Het geschilpunt in het incident is of de zaak onder de reikwijdte van art. 216 Pensioenwet valt en daardoor door de kantonrechter behandeld en beslist dient te worden. Van belang in dit verband is dat er - gelet op de memorie van toelichting bij artikel 216 Pensioenwet - ten aanzien van de in dat artikel opgenomen zinsnede
‘vorderingen uit hoofde van een pensioenovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een pensioenreglement’sprake is van een ruime omschrijving, die ruimte laat voor extensieve interpretatie. Dat betekent in elk geval dat die zinsnede ruimer moet worden uitgelegd dan dat de vordering rechtstreeks voortvloeit uit een pensioen(verzekerings)-overeenkomst. De aard van de vordering is in dit verband bepalend voor de bevoegdheid.
4.3.
Door [persoon A] is gesteld dat hij een vorderingsrecht heeft uit hoofde van een pensioenpolis en dat een pensioenpolis het bewijs is van een pensioenovereenkomst. Het bestaan van een pensioenverzekering en de onderliggende pensioenovereenkomst is door NN gemotiveerd betwist. De enkele omstandigheid dat partijen het kennelijk niet eens zijn over de vraag of er wel of niet sprake van een pensioenverzekering en een onderliggende pensioenovereenkomst, doet er echter naar het oordeel van de kantonrechter niet aan af dat [persoon A] zijn vordering daarop wél heeft gebaseerd. Op grond van het voorgaande - en met name de extensieve reikwijdte van artikel 216 Pensioenwet - betreft de vordering van [persoon A] een onderwerp dat naar zijn aard op grond van artikel 216 Pensioenwet door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering.
4.4.
Nu de kantonrechter zich bevoegd acht de vordering te behandelen en te beslissen, bestaat er geen aanleiding voor verwijzing van de zaak naar de handelskamer. Dit leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
4.5.
De kantonrechter zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5..Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak

5.1.
De kantonrechter acht het gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom wordt een mondelinge behandeling bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen de nodige informatie verstrekken en hun stellingen toelichten of nader onderbouwen. Ter zitting zal tevens worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
5.2.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
5.3.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten op de zitting worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, eventueel ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
5.4.
De mondelinge behandeling zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip, na opgave van verhinderdata door partijen voor de periode februari tot en met april 2022, voor welke opgave de zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van donderdag
9 december 2021 te 15.30 uur. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daarom gezamenlijk verzoeken. De griffier zal vervolgens datum en tijd van de zitting aan partijen mededelen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident tot onbevoegdheid
wijst het gevorderde af;
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op een nog nader te bepalen datum en tijd, na opgave van verhinderdata, dienen te verschijnen op de mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter
mr. A.M. van Kalmthout. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw);
wijst partijen op hetgeen hiervoor omtrent het in het geding brengen van (nadere) stukken is bepaald;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 9 december 2021 te 15.30 uurvoor opgave verhinderdata voor de periode van februari tot en met april 2022;
bepaalt dat de schriftelijke opgaaf uiterlijk de dag vóór voormelde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen dient te zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487