ECLI:NL:RBROT:2021:11025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
615905 / HA ZA 21-289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale faillissementszaak met verwijzing naar rechtbank Den Haag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident in een internationale faillissementszaak. De eiser, [naam curator] Q.Q., optidentaal B.V., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement, heeft een vordering ingediend tegen de gedaagden, [persoon A] en [persoon B]. De gedaagde [persoon B] woont in [land B], wat de internationale dimensie van de zaak benadrukt. De rechtbank heeft eerder op 4 augustus 2021 een tussenvonnis gewezen waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over het toepasselijke internationale bevoegdheidsregime en de gevolgen daarvan voor de bevoegdheid van de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht ontleent aan de Insolventieverordening en dat de rechtbank in Den Haag exclusief bevoegd is voor de vorderingen op grond van artikel 2:241 BW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen op andere rechtsgrondslagen verknocht zijn aan de vordering op grond van artikel 2:241 BW, waardoor ook de behandeling van de vordering jegens [persoon B] door de Haagse rechtbank op zijn plaats is. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag.

De curator is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 844,50. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, terwijl de onbevoegdverklaring en verwijzing niet aan een rechtsmiddel onderworpen zijn. Het vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en openbaar uitgesproken op 10 november 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team handel en haven
Zaak-/rolnummer: 615905 / HA ZA 21-289
Vonnis in incident van 10 november 2021
[naam curator] Q.Q.,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Optidentaal B.V.,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.L. van Dokkum,
- tegen -

1..[persoon A] ,

wonende te [woonplaats A] ,
2. [persoon B] ,
wonende te [woonplaats B] ( [land B] ),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei.
Partijen zullen hierna de curator, [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 augustus 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van [persoon A] en [persoon B] ;
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van de curator.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling in het incident

2.1.
Bij tussenvonnis van 4 augustus 2021 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het toepasselijke (internationale) bevoegdheidsregime en de gevolgen daarvan voor de bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.2.
Ten aanzien van [persoon A] geldt voor de vordering op grond van artikel 2:248 BW het volgende. De Nederlandse rechter ontleent rechtsmacht onder meer aan artikel 6 van de Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (de Insolventieverordening). De rechtbank in Den Haag is op grond van artikel 2:241 BW exclusief bevoegd. Voor de vorderingen op andere rechtsgrondslagen geldt dat deze zodanig met de vordering op grond van artikel 2:241 BW verknocht zijn, dat behandeling door de Haagse rechtbank op zijn plaats is.
2.3.
Op de vorderingen op andere grondslagen dan artikel 2:248 BW is het Verdrag van Lugano van toepassing. Omdat [persoon A] woonplaats heeft gekozen in Den Haag is de Haagse rechtbank bevoegd ten aanzien van die vorderingen, die bovendien verknocht zijn aan de vorderingen jegens [persoon A] . Op grond van verknochtheid is ook behandeling van de vordering jegens [persoon B] op grond van 2:248 BW door de Haagse rechtbank op zijn plaats.
2.4.
Zoals verzocht zal de rechtbank zich dan ook onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de rechtbank Den Haag.
2.5.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident. Deze worden aan de zijde van [persoon A] en [persoon B] begroot op € 844,50 (1,5 punt x € 563,- per punt, zoals bepaald onder Tarief II).
2.6.
Omdat onbevoegdverklaring en verwijzing niet aan een rechtsmiddel onderworpen zijn (artikel 110, derde lid, eerste volzin Rv) is er geen belang die beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De proceskostenveroordeling zal wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu het verzoek daartoe gegrond is op de wet en er geen reden is de verklaring achterwege te laten.

3..De beslissing

De rechtbank,
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe;
3.2.
veroordeelt de curator in de kosten van [persoon A] en [persoon B] en begroot deze op € 844,50;
3.3.
verklaart onderdeel 3.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen;
3.5.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Den Haag.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.
3146/1407