ECLI:NL:RBROT:2021:11022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
C/10/620537 / FA RK 21-4668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg na termijnoverschrijding door de officier van justitie

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 augustus 2021, wordt een verzoek om schadevergoeding behandeld dat is ingediend door verzoeker op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden door een overschrijding van de wettelijke termijn van vier weken, zoals vastgelegd in artikel 5:16 lid 1 Wvggz, door de officier van justitie. Verzoeker heeft gedurende deze periode van 252 dagen stress en onzekerheid ervaren over een mogelijke gedwongen opname of verplichte zorg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier op 11 september 2020 aan verzoeker heeft medegedeeld dat er een zorgmachtiging in voorbereiding was. De officier had tot uiterlijk 9 oktober 2020 de beslissing moeten nemen, maar verzoeker heeft in de tussentijd een zelfbindingsverklaring opgesteld die op 1 oktober 2020 door de officier is geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat de voorbereiding voor een zorgmachtiging is beëindigd met de registratie van deze zelfbindingsverklaring, waardoor de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz niet is overschreden.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, omdat de officier niet in gebreke is gebleven. De beschikking is op 27 augustus 2021 gegeven door rechter M.W.J. van Elsdingen, in tegenwoordigheid van griffier G. de Man, en is schriftelijk uitgewerkt en getekend op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/620537 / FA RK 21-4668
Beschikking van 27 augustus 2021 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel
10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
in de zaak van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum verzoeker],
hierna: verzoeker,
wonende en thans verblijvende te [woonplaats verzoeker],
advocaat mr. D.H. van Tongerlo te Rotterdam.
t e g e n
de officier van justitievan het arrondissement Rotterdam,
hierna: de officier,

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoeker, ingekomen ter griffie op 18 juni 2021; en
  • het verweerschrift van de officier, ingekomen ter griffie op 8 juli 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn de navolgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door mr. D.S. Lösing, waarnemend advocaat; en
  • mr. M. Boekhoud, de officier.

2..Verzoek en verweer

2.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz omdat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz door de officier is overschreden. Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden omdat hij langer dan de wettelijke termijn van vier weken stress en onzekerheid heeft ervaren over een eventuele gedwongen opname dan wel verplichte zorg. Na de brief van 11 september 2020 van de geneesheer-directeur dat de officier de voorbereiding van een zorgmachtiging was begonnen, heeft verzoeker niets meer vernomen. Ook stelt verzoeker dat hij vanwege de termijnoverschrijding zijn autonomie heeft verloren om te kiezen welke zorg hij wenst. Omdat verzoeker immateriële schade heeft geleden, verzoekt hij toekenning van € 20,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden, dan wel een door de rechtbank naar billijkheid vast te stellen bedrag. De termijn is volgens verzoeker in ieder geval overschreden van 10 oktober 2020 tot en met 18 juni 2021, dus in totaal met 252 dagen, vermeerderd met het aantal dagen dat de beslissing van de officier uitblijft.
2.2.
De officier voert verweer en stelt primair dat het verzoek tot schadevergoeding dient te worden afgewezen. Omdat een medische verklaring als bedoeld in de wet niet is opgemaakt, kon de officier geen verzoek om een zorgmachtiging indienen en evenmin de voorbereiding daarvan beëindigen. De officier stelt subsidiair dat de verzochte schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat een zorgmachtiging zou worden aangevraagd. Verzoeker heeft immers in overleg met Antes een zelfbindingsverklaring opgesteld die door de officier is geregistreerd op 1 oktober 2020. Verzoeker heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij 252 dagen stress en onzekerheid heeft ervaren als gevolg van de termijnoverschrijding. Meer subsidiair stelt de officier dat de schadevergoeding, gelet op het voorgaande, moet worden gematigd omdat verzoeker zijn verzoek eerder had kunnen indienen. De officier betwist dat verzoeker zijn autonomie heeft verloren omdat verzoeker door de zelfbindingsverklaring inspraak heeft gehad in hoe de zorg zou worden vormgegeven. Bovendien heeft verzoeker de gestelde schade niet onderbouwd.

3..Beoordeling

3.1.
Op 11 september 2020 heeft de geneesheer-directeur verzoeker schriftelijk medegedeeld dat de officier een zorgmachtiging voor verzoeker in voorbereiding heeft. Vanaf dat moment heeft de officier op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz in verbinding met artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz een termijn van vier weken om een beslissing te nemen of aan de criteria van een zorgmachtiging is voldaan en of een verzoek tot zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17 lid 1 Wvggz, bij de rechtbank wordt ingediend. Dat betekent dat de officier deze beslissing voor verzoeker uiterlijk op 9 oktober 2020 moest nemen.
3.2.
Verzoeker heeft een zelfbindingsverklaring opgesteld als bedoeld in artikel 4:1 Wvggz. De zelfbindingsverklaring is geregistreerd door de officier op 1 oktober 2020.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Verzoeker heeft in overleg met zijn zorgverantwoordelijke een zelfbindingsverklaring opgesteld. Zoals volgt uit artikel 4:2 Wvggz ondertekenen verzoeker, zijn zorgverantwoordelijke en de geneesheer-directeur de zelfbindingsverklaring en zorgt de geneesheer-directeur voor een gewaarmerkt afschrift aan, onder meer, de officier. De officier heeft de zelfbindingsverklaring van verzoeker geregistreerd op 1 oktober 2020. In de zelfbindingsverklaring staat beschreven welke vormen van zorg en van verplichte zorg onder welke omstandigheden kunnen worden verleend. Mochten die omstandigheden zich voordoen, dan dient de officier naar aanleiding van die zelfbindingsverklaring een verzoek in voor een zorgmachtiging bij de rechtbank, op grond van artikel 5:17 lid 5 Wvggz.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de voorbereiding voor een zorgmachtiging, zoals op 11 september 2020 aangekondigd aan verzoeker, vanwege de zelfbindingsverklaring niet meer kan leiden tot het indienen van een verzoekschrift op grond van artikel 5:17 lid 1 Wvggz. De voorbereiding voor een eventueel verzoekschrift op grond van artikel 5:17 lid 5 Wvggz moet opnieuw aangevangen worden omdat de officier bij dat verzoekschrift het voorstel van de geneesheer-directeur moet voegen, waarin is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de zelfbindingsverklaring, aldus artikel 5:17 lid 4 Wvggz.
De voorbereiding voor een eventuele zorgmachtiging, zoals aangevangen met de brief van 11 september 2020, is naar het oordeel van de rechtbank beëindigd met het opstellen, ondertekenen en op 1 oktober 2020 registreren van de zelfbindingsverklaring. Weliswaar is deze grond niet genoemd in de beëindigingsgronden van artikel 5:11 lid 2 Wvggz, maar volgt dit uit de systematiek van de wetgeving.
Daarom is de termijn van 5:16 lid 1 Wvggz niet overschreden.
3.4.
Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.

4..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 27 augustus 2021 gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, in tegenwoordigheid van G. de Man, griffier, en op 27 augustus 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.