In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 augustus 2021, wordt een verzoek om schadevergoeding behandeld dat is ingediend door verzoeker op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden door een overschrijding van de wettelijke termijn van vier weken, zoals vastgelegd in artikel 5:16 lid 1 Wvggz, door de officier van justitie. Verzoeker heeft gedurende deze periode van 252 dagen stress en onzekerheid ervaren over een mogelijke gedwongen opname of verplichte zorg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier op 11 september 2020 aan verzoeker heeft medegedeeld dat er een zorgmachtiging in voorbereiding was. De officier had tot uiterlijk 9 oktober 2020 de beslissing moeten nemen, maar verzoeker heeft in de tussentijd een zelfbindingsverklaring opgesteld die op 1 oktober 2020 door de officier is geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat de voorbereiding voor een zorgmachtiging is beëindigd met de registratie van deze zelfbindingsverklaring, waardoor de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz niet is overschreden.
Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, omdat de officier niet in gebreke is gebleven. De beschikking is op 27 augustus 2021 gegeven door rechter M.W.J. van Elsdingen, in tegenwoordigheid van griffier G. de Man, en is schriftelijk uitgewerkt en getekend op dezelfde datum.