Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..De procedure
- [schuldeiser 1] , hierna te noemen: [schuldeiser 1] ;
- [schuldeiser 2] , hierna te noemen: [schuldeiser 2] ;
- [verzoeker 1] , verzoeker;
- [verzoeker 2] , verzoeker;
- Dhr. mr. S.K. Setz, advocaat van verzoekers;
- [naam], namens [schuldeiser 1] .
- [verzoeker 1] , verzoeker;
- [verzoeker 2] , verzoeker;
- Dhr. mr. S.K. Setz, advocaat van verzoekers;
- [naam], namens [schuldeiser 1] ,
2..De feiten
€ 3.278.624,-. De Rabobank is blijkens haar brief van 11 augustus 2021 bereid tot buiten-invorderingstelling van haar restvordering op verzoekers over te gaan als aan drie voorwaarden is voldaan: (i) de vermogensbestanddelen boven een bedrag van € 10.000 worden te gelde gemaakt, (ii) een eventueel inkomen van verzoekers boven € 50.000 wordt gedurende een periode van drie jaar aangewend om de financiering bij de Rabobank terug te brengen en (iii) verzoekers komen met al hun crediteuren tot een akkoord.
2 januari 2018 € 3.471,42 bruto per maand, op basis van een 42-urige werkweek. Verzoekers zijn thans nog in loondienst van [naam bedrijf 3] Verzoeker [verzoeker 1] is na de verkoop van de onderneming in de bedrijfswoning blijven wonen, zonder daarvoor huur verschuldigd te zijn.
3..Het verzoek
€ 3.278.624,- op verzoekers, maar zij is bereid dit bedrag buiten invordering te plaatsen indien het aangeboden akkoord aangenomen wordt. Het aanbod dat verzoekers hebben gedaan, ziet daarom op de schuldenlast zonder de vordering van de Rabobank. De totale schuldenlast bedraagt dan € 1.893.652,13. Verzoekers hebben bij brief van 11 november 2020 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 10% aan de preferente schuldeisers en 5% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Per persoon hebben verzoekers dus een betaling van 5% aan de preferente schuldeisers aangeboden en 2,5% aan de concurrente schuldeisers.
€ 3.278.624,- in geval van een wettelijke schuldsaneringsregeling wel indienen.
4..Het verweer
19 april 2019 volgt dat [schuldeiser 1] van oordeel is dat zijn vordering mede is ontstaan door de keuzes die verzoekers gemaakt hebben bij de overdracht van de onderneming. Verzoekers waren op 24 mei 2017 door de Rabobank op de hoogte gesteld dat de Rabobank niet meer in de bedrijfsvoering wilde investeren en dat zij haar zekerheden wilde uitwinnen. In de zomer van 2017 is het bankkrediet opgezegd. Op
1 augustus 2017 is de onderneming overgenomen en dit is op 28 augustus 2017 schriftelijk vastgelegd. Verzoekers wisten of behoorden te weten dat naheffingsaanslagen loonheffing zouden worden opgelegd en hadden daar rekening mee moeten houden. De [naam bedrijf 2] had haar activiteiten al gestaakt en overgedragen aan de koper. Ook de naheffingsaanslag omzetbelasting over december 2017 is het gevolg van de overdracht van de onderneming die bewerkstelligd is zonder [schuldeiser 1] hierover te informeren.
5..De beoordeling van het verzoek dwangakkoord
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [schuldeiser 1] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 18,56%, uitgaande van een totale schuldenlast van
€ 1.893.652,13.
6..Beoordeling verzoek toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling
7..De beslissing
- wijst af de verzoeken om een gedwongen schuldregeling te bevelen;
- wijst af de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.