In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het invoeren van 514 kilogram heroïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor deze invoer. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ingeschreven op het adres [adres verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de terechtzittingen die plaatsvonden op 15 maart 2018, 28 mei 2018, 15 augustus 2018 en 15 januari 2021.
De officier van justitie, mr. R.K. Nanhkoesingh, eiste vrijspraak voor het tweede ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van acht jaar voor het eerste feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de indicatieve tests en de positieve meldingen van narcoticaspeurhonden niet voldoende steun boden voor de conclusie dat het om heroïne ging. Er ontbrak een NFI-rapport dat de aanwezigheid van heroïne bevestigde, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had gepleegd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de invoer van heroïne als de voorbereidingshandelingen, en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.