In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 514 kilogram heroïne en medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor enige betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de container met de heroïne. De verdachte kwam pas in beeld na de inbeslagname van de lading, en de handelingen die hij verrichtte na de inbeslagname konden niet worden aangemerkt als verlengde invoer van verdovende middelen. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de tenlastegelegde feiten, en de rechtbank heeft deze eis gevolgd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, en heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, dat eerder was geschorst. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum vermeld in het vonnis.