ECLI:NL:RBROT:2021:10942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
10/810206-18, 10/811085-17 (gev ttz) vordering TUL VV: 10-176435-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel, wapenbezit en mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder drugshandel, wapenbezit en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor in totaal tien feiten, waaronder het dealen van harddrugs gedurende een periode van zes maanden, het bezit van een vuurwapen en een stroomstootwapen, en het bedreigen en mishandelen van zijn ex-vriendin en haar vader. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten die een grote impact hebben op de slachtoffers en de samenleving. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een deels voorwaardelijke straf. De verdachte had eerder al een gewelddelict en een Opiumwetdelict op zijn naam staan, wat de ernst van zijn daden onderstreept. De rechtbank benadrukte dat de combinatie van drugshandel en wapenbezit extra zorgwekkend is, gezien de risico's voor de veiligheid van anderen. De verdachte heeft na zijn voorlopige hechtenis positieve stappen gezet in zijn leven, wat de rechtbank in zijn voordeel meeweegt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/810206-18, 10/811085-17 (gev ttz)
Parketnummer vordering TUL VV: 10-176435-16
Datum uitspraak: 11 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het (brief)adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2018, 21 november 2018 en 28 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 10 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft een deels bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij vanaf 18 april 2018 tot aan zijn aanhouding op 16 mei 2018 harddrugs heeft verkocht. In het geval van een veroordeling dient voor wat betreft de pleegperiode te worden aangesloten bij die verklaring van de verdachte. Zijn verklaring dat hij pas na 18 april 2018 is begonnen met dealen zou ook kunnen kloppen. De deallijn is gekoppeld aan de naam ‘[naam ]’. Die naam kan niet worden afgeleid van de naam van de verdachte. Het komt vaker voor dat een telefoonnummer, een deallijn met daaraan gekoppeld een naam, wordt overgenomen. De verklaringen van de afnemers moeten zo worden gelezen dat zij zes maanden drugs hebben besteld via die lijn, maar de vraag is wie er dan in die periode de drugs heeft afgeleverd. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte dit is geweest.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de pleegperiode in de bewezenverklaring beperkt dient te worden tot de vier weken die de verdachte heeft bekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gehele ten laste gelegde periode worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer van de deallijn [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer]) en de verklaringen van de afnemers van de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1]) die in de politieadministratie voorkomen als harddrugsverslaafden.
Uit de historische verkeersgegevens van de deallijn [telefoonnummer] blijkt dat dit prepaid telefoonnummer, dat op naam van Salman stond, in de periode van 9 november 2017 tot en met 9 mei 2018 in totaal 56.407 maal contact heeft gehad met 1460 andere telefoonnummers, wat gemiddeld neer komt op 313 contacten per dag.
Klanten van de verdachte en [naam medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij via dit nummer harddrugs bestelden. De verklaringen van de gebruikers van harddrugs, die in sommige gevallen zelf als verdachte zijn gehoord, moeten weliswaar met de nodige voorzichtigheid worden beoordeeld en gewogen, maar opvallend is dat zij overeenstemmen in hun eenduidigheid over de verdachten. De gebruikers herkennen de verdachte als [naam ], ze herkennen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] als de persoon die er vaak bij was als de verdachte drugs afleverde of zelf drugs afleverde en ze herkennen de derde verdachte [naam medeverdachte 2] als de persoon die ook regelmatig in de auto zat maar verder niets deed. De door de drugsgebruikers genoemde periode waarin zij van [naam ] drugs afnamen is wisselend en varieert van enkele maanden tot één jaar. Nu echter meerdere getuigen, waaronder [naam getuige 1] en [naam getuige 2], hebben verklaard dat zij gedurende zes maanden bij de verdachte en [naam medeverdachte 1] drugs hebben gekocht én de verdachte in een tapgesprek met een gebruiker aan wie hij kort daarvoor cocaïne heeft verkocht aangeeft dat het niet zijn eerste dag, week of jaar is dat hij cocaïne verkoopt en dat de gebruiker hem moet vertrouwen, levert dat in combinatie met voormelde historische verkeersgegevens van de deallijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte gedurende zes maanden harddrugs heeft verkocht.
De handel in harddrugs heeft hij ook in vereniging gedaan. Uit de verklaringen van de gebruikers blijkt dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] vaak samen waren op het moment dat zij de drugs afleverden. Daarnaast volgt uit de afgeluisterde gesprekken op de deallijn [telefoonnummer] dat via deze deallijn veelvuldig drugs werden besteld en afgeleverd, waarbij de politie zowel de stemmen van de verdachte als van [naam medeverdachte 1] heeft herkend als gebruiker van dit nummer. Daarnaast blijkt uit de afgeluisterde gesprekken dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] met elkaar overleg hadden over en samenwerkten met betrekking tot de handel in verdovende middelen.
Het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde
Het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 6 en 8 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de onder feit 6 ten laste gelegde bedreigingen kan worden bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1]) en haar vader [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met de woorden “Ik maak jullie allemaal dood”. Dit verklaren [naam slachtoffer 1], haar vader, haar moeder en getuige [naam getuige 3]. De overige ten laste gelegde bedreigingen kunnen niet worden bewezen.
De onder feit 8 ten laste gelegde mishandeling kan ook bewezen worden. [naam slachtoffer 1] heeft daarvan aangifte gedaan en haar vader, haar moeder en getuige [naam getuige 3] hebben in die periode letsel bij [naam slachtoffer 1] gezien. Van het letsel zitten ook foto’s in het dossier.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van het onder 6 en 8 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De verdachte ontkent dat hij [naam slachtoffer 1] en haar vader heeft bedreigd en dat hij [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld. Getuige [naam getuige 3] heeft ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging bij de rechter-commissaris verklaard dat zij vooral geschreeuw in een andere taal heeft gehoord. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat de verdachte [naam slachtoffer 1] en haar vader met de dood heeft bedreigd.
Ten aanzien van de mishandeling is van belang dat [naam slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij haar relatie met de verdachte op dat moment voor haar ouders verzwijgt omdat zij bang is dat alle problemen in de familie zich weer gaan herhalen en dat zij weer zo behandeld gaat worden als in het verleden. Dit maakt dat haar aangifte over de mishandeling anders moet worden bekeken. Zij werd ten tijde van haar aangifte verscheurd door verschillende belangen met aan de ene kant haar familie en aan de andere kant haar toenmalige vriend. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het letsel is veroorzaakt door de vader van [naam slachtoffer 1]. Hij is niet onbekend met geweld. Hij heeft de verdachte immers eerder met de auto aangereden en daarvoor vastgezeten. Daarnaast zou [naam slachtoffer 1] na het voorval nooit met de verdachte mee naar huis zou zijn gegaan als zij, gesteund door de aanwezigheid van familieleden en zelfs politieagenten, een uitweg had. De foto’s in het dossier van het letsel zijn deels eerder ingebracht in een strafzaak waarvoor de verdachte al is veroordeeld. Die foto’s vormen dus geen bewijs voor de mishandeling die de verdachte in de onderhavige zaak wordt verweten.
4.3.3.
Beoordeling
Bedreiging (feit 6)
Vast staat dat op 26 januari 2017 bij de Albert Heijn in Vlaardingen een ruzie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en onder meer de ouders van [naam slachtoffer 1]. [naam slachtoffer 2], de vader van [naam slachtoffer 1], heeft verklaard dat de verdachte hem hierbij heeft bedreigd met de woorden “Ik maak jullie dood’. Deze verklaring van [naam slachtoffer 2] vindt steun in de verklaring van de getuige [naam getuige 3], beveiligingsmedewerkster bij de Albert Heijn. [naam getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat zij de verdachte bij de Albert Heijn hoorde zeggen dat hij de vader en de moeder van [naam slachtoffer 1] wat aan zou doen. Nu de verklaring van [naam slachtoffer 2] steun vindt in de verklaring van een objectieve getuige, ziet de rechtbank geen reden om aan zijn verklaring te twijfelen. Dat getuige [naam getuige 3] later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er die dag veel was geroepen, maar vaak niet in een taal die zij kon verstaan, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring die [naam getuige 3] enkele weken na het voorval bij de politie heeft afgelegd dan aan de verklaring die zij ruim twee jaar later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met de woorden: “Ik maak jullie dood”. Dat de verdachte deze bedreiging ook tegen [naam slachtoffer 1] had gericht, zoals ten laste is gelegd, kan niet worden bewezen. [naam slachtoffer 1] heeft hiervan geen aangifte gedaan en ook overigens ontbreekt enig bewijs hiervoor.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de overige onder 6 ten laste gelegde bedreigingen (ook) niet kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Mishandeling (feit 8)
Op 23 januari 2017 heeft de politie bij [naam slachtoffer 1] letsel geconstateerd. Dit letsel bestond onder meer uit een blauw oog en een flinke blauwe plek op haar bovenarm. [naam getuige 3] heeft verklaard dat zij dit letsel ook heeft gezien en dat [naam slachtoffer 1] haar, gevraagd naar de oorzaak hiervan, vertelde dat [naam verdachte] dit had gedaan. [naam slachtoffer 1] heeft deze verklaring van [naam getuige 3] later bij de politie bevestigd.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld. Uit de omstandigheid dat [naam slachtoffer 1] op 26 januari 2017 na het voorval bij de Albert Heijn toch weer besloot met de verdachte mee naar huis te gaan, kan – anders dan de verdediging heeft bepleit – niet worden afgeleid dat de verdachte haar niet heeft mishandeld.
Conclusie
Het onder 6 en 8 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.4.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 9 en 10 ten laste gelegde
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
Gelet op de aangifte van [naam slachtoffer 1] en het bij haar geconstateerde letsel kan de onder 9 ten laste gelegde mishandeling worden bewezen. Voor de onder 10 ten laste gelegde bedreiging zijn naast de aangifte en de de auditu verklaring van de vader van [naam slachtoffer 1] geen andere aanwijzingen dat deze bedreiging heeft plaatsgevonden zodat de verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken.
4.4.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 9 en 10 ten laste is gelegd omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat hij daarvoor verantwoordelijk is. De verdachte ontkent, de aangeefster is verscheurd door verschillende belangen met aan de ene kant haar familie en aan de andere kant haar toenmalige vriend. Het letsel kan ook veroorzaakt zijn door de vader van de aangeefster. Hij is niet onbekend met geweld. Hij heeft de verdachte immers eerder aangereden met een auto en daarvoor vastgezeten.
4.4.3.
Beoordeling
De rechtbank zal beide feiten bewezen verklaren en overweegt daartoe als volgt. In het dossier bevindt zich een gedetailleerde aangifte van [naam slachtoffer 1] waarin zij de gang van zaken op 1 april 2016 en de daarop volgende nacht beschrijft. Zij verklaart onder meer dat de verdachte haar in die periode meermalen heeft mishandeld door haar te slaan op haar hoofd en dat zij deze mishandelingen met haar handen heeft proberen af te weren. Daarnaast verklaart zij dat de verdachte haar in zijn woning met een mes heeft bedreigd. De verdachte erkent dat hij en [naam slachtoffer 1] die nacht samen waren en ruzie hadden, maar hij ontkent dat hij haar heeft mishandeld en bedreigd. Omdat de huisarts echter op 4 april 2016 bij [naam slachtoffer 1] letsel heeft waargenomen, bestaande uit bloeduitstortingen op haar linker pols en een zwelling van drie bij vier centimeter op de schedel, vindt de verklaring van [naam slachtoffer 1] steun in het aangetroffen sporenbeeld. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan haar verklaringen over de mishandelingen en de bedreiging te twijfelen. Dat het letsel mogelijk door de vader van [naam slachtoffer 1] is toegebracht, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, volgt de rechtbank niet. Uit het dossier blijkt weliswaar van een moeizame relatie tussen [naam slachtoffer 1] en haar ouders, maar er zijn geen aanknopingspunten dat zij (ook) door haar vader is mishandeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zowel de mishandeling, ten aanzien van het slaan op het hoofd en lichaam, als de bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar keel dicht te knijpen. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte haar keel dicht kneep, maar dat hij niet hard kneep en dat zij meer het idee had dat hij dat deed om haar bang te maken. Nu niet is gebleken dat [naam slachtoffer 1] als gevolg van het knijpen in de keel pijn heeft ondervonden en er bij haar keel ook geen letsel is geconstateerd kan het dichtknijpen van de keel niet worden aangemerkt als een mishandeling in zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdachte zal van dit onderdeel van het onder 9 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
met betrekking tot de dagvaarding met nummer 10/810206-18:
1.
hij in de periode van 16 november 2017 tot en met 16 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk meermalen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 16 mei 2018 te Vlaardingen opzettelijk aanwezig heeft gehad
-
137,4gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 16 mei 2018 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver kleur zwart met houten houder en 28 bijbehorende Cci kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 16 mei 2018 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen (in de vorm van een zaklamp), voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 16 mei 2018 te Vlaardingen, een wapen, als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
en met betrekking tot de dagvaarding met nummer 10/811085-17:

6.b.(feit 1)

hij op
26 januari 2017te Vlaardingen, [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [naam slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

7..(feit 2)

hij op 8 april 2017 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk, een telefoon, toebehorende aan [naam slachtoffer 1], heeft vernield ;

8..(feit 3)

hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 februari 2017 , in Nederland, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door op/tegen het gezicht, van die [naam slachtoffer 1] te slaan en/of stompen;

9..(feit 4)

hij op
enomstreeks 01 april 2016 te Vlaardingen [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen op haar hoofd en/of haar lichaam te slaan ;

10.. (feit 5)

hij omstreeks 01 april 2016 te Vlaardingen, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] een mes, te tonen en dit met een aansteker te verhitten en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Zal ik je verbranden!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
5.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
6.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
7.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
8.
mishandeling;
9.
mishandeling, meermalen gepleegd;
10.
bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verscheidenheid van strafbare feiten.
Hij heeft samen met anderen harddrugs gedeald gedurende een periode van zes maanden. Tijdens een doorzoeking van zijn woning is een hoeveelheid harddrugs, een revolver met bijbehorende munitie, een stroomstootwapen en een ploertendoder aangetroffen.
Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning. Daarnaast zijn drugs slecht voor de volksgezondheid en is de productie ervan slecht voor het milieu. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
Bovendien geldt dat het onbevoegde bezit van wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. Vuurwapenbezit leidt meer dan eens tot vuurwapengebruik met alle gevolgen van dien. De combinatie van drugshandel en wapenbezit is extra zorgelijk.
De verdachte heeft daarnaast zijn inmiddels ex-vriendin op meerdere momenten mishandeld, hij heeft haar bedreigd en hij heeft haar mobiele telefoon vernield toen zij ruzie hadden. Uit het dossier komt naar voren dat er een ongezonde relatie bestond tussen de verdachte en zijn ex-vriendin, maar dat kan geenszins een excuus of verklaring zijn om de lichamelijke integriteit van iemand te schenden. Daarnaast heeft hij ook de vader van zijn ex-vriendin bedreigd. Met zijn handelen heeft de verdachte angst en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt. Eén en ander wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 september 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan (een deel van) de bewezen verklaarde feiten eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en een Opiumwetdelict.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in beide zaken.
Uit door de verdediging overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 22 november 2018, een positieve draai aan zijn leven heeft gegeven. Hij is niet meer samen met zijn ex-vriendin, hij heeft een nieuwe vriendin met wie hij onlangs een dochter heeft gekregen en hij is een eigen onderneming gestart waarmee hij in zijn (legale) inkomsten kan voorzien. In de tussentijd is niet gebleken van nieuwe justitiële contacten.
Ten aanzien van het verstreken tijdsverloop in beide zaken overweegt de rechtbank dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de zaak met parketnummer 10/811085-17 twee maal in verzekering gesteld. Op 2 april 2016 voor de doorgenummerde feiten 9 en 10 en op 9 april 2017 voor het doorgenummerde feit 6. In de zaak met parketnummer 10/810206-18 is de verdachte op 17 mei 2018 in verzekering gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in de beide zaken geen sprake van bijzondere omstandigheden.
In de zaak met parketnummer 10/811085-17 ligt tussen 2 april 2016 en de datum van het eindvonnis een periode van ruim vijf jaar en zeven maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van drie jaar en zeven maanden. In de recentere strafzaak met parketnummer 10/810206-18 is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar en bijna zes maanden.
Nu deze overschrijdingen niet zijn toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden. De rechtbank zal daarom in plaats van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 18 oktober 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete van € 800,-, waarvan een gedeelte groot € 300,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op
2 november 2016.
Een deel van de hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van 18 oktober 2016 en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van die bewezen feiten heeft de verdachte de aan dat vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank de vordering echter – conform de standpunten die door de officier van justitie en de verdediging tijdens de behandeling ter terechtzitting zijn ingenomen – afwijzen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 10 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 163 (honderddrieënzestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat na aftrek geen onvoorwaardelijk strafdeel resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 18 oktober 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke geldboete.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
met betrekking tot parketnummer 10/810207-18
1.
hij op of omstreeks de periode van 16 november 2017 tot en met 16 mei 2018 te Vlaardingen en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Vlaardingen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 140,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 9,3 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
- 22,1 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
- 1,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver kleur zwart met houten houder en/of 28 bijbehorende Cci kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen (in de vorm van een zaklamp), voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Vlaardingen, een wapen(s), als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
en met betrekking tot parketnummer 10/811085-17

6..(feit 1)

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 8 april 2017 te Vlaardingen, althans in Nederland, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of verkrachting en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [naam slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik ga je moeder verkrachten" en/of
"Ik ga het huis in brand steken" en/of "Ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [naam slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Als jij een echte man bent, dan moet
jij bij het huis blijven. Ik ga het huis in de fik steken, jouw vrouw verkrachten en jou afmaken." en/of "Ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

7..(feit 2)

hij op of omstreeks 8 april 2017 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

8..(feit 3)

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 februari 2017 te Vlaardingen, althans in Nederland, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] te slaan en/of stompen;

9..(feit 4)

hij op of omstreeks 01 april 2016 te Vlaardingen [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen op haar hoofd en/of haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) in haar keel te knijpen;

10.. (feit 5)

hij op of omstreeks 01 april 2016 te Vlaardingen, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en dit met een aansteker te verhitten en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Zal ik je verbranden!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.