In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van drugshandel, heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was betrokken bij een onderzoek naar de handel in verdovende middelen, waarbij hij samen met medeverdachten cocaïne en heroïne zou hebben verkocht. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 50 uur, maar de rechtbank oordeelde anders. Tijdens de zittingen op 29 augustus 2018 en 28 oktober 2021 werd het bewijs tegen de verdachte kritisch bekeken. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen, met name die van getuige [naam getuige 1], niet voldoende betrouwbaar waren om de verdachte te veroordelen. De rechtbank merkte op dat er gerede twijfel bestond over de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, vooral omdat de verklaringen van getuigen niet consistent waren en er geen ander bewijs was dat zijn betrokkenheid kon aantonen. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan drugshandel. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij.