ECLI:NL:RBROT:2021:10937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
10/046629-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak mishandeling ex-partner en veroordeling voor belaging en bedreiging met zware mishandeling

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, belaging en bedreiging van zijn ex-partner. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldiging te ondersteunen. De aangeefster had verklaard dat zij op 27 mei 2020 door de verdachte was geslagen, maar de rechtbank oordeelde dat de aangifte pas vijf maanden later was gedaan en dat er geen objectieve bevestiging van letsel was. De verklaringen van de aangeefster en haar moeder werden niet als voldoende bewijs beschouwd, vooral gezien het feit dat de verdachte en de aangeefster verwikkeld waren in een echtscheidingsconflict.

De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging en bedreiging. De verdachte had in de periode van 1 maart 2020 tot en met 15 oktober 2020 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar herhaaldelijk te bellen en bedreigende berichten te sturen. Ook had hij haar familie benaderd en hen gevraagd om hem geld te geven. De rechtbank achtte deze feiten bewezen en legde een werkstraf op van 120 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en een locatieverbod.

De rechtbank kende ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 500,- aan immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de belaging en bedreiging ernstige gevolgen hadden voor de aangeefster, wat de schadevergoeding rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact ervan op het leven van de aangeefster, evenals de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/046629-21
Datum uitspraak: 10 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
naar opgave ter terechtzitting zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 juli 2021 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van 27 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 12 juli 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek (De Waag), een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor het adres [adres];
  • een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor het adres [adres] in de vorm van een vrijheidsbeperkende 38v-maatregel voor de duur van 2 jaren, waarbij de hechtenis wordt vastgesteld op 2 weken per overtreding met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie vordert dat (t.a.v. de bijzondere voorwaarden en t.a.v. de maatregel) in het contactverbod een uitzondering zal worden opgenomen voor contact in de zittingszaal tijdens de zittingen die nog zullen volgen voor de civiele procedure rondom de echtscheiding en omgangsregeling.
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de 38v-maatregel en de bijzondere voorwaarden;
  • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hierbij heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de aangifte en de verklaring van de moeder van aangeefster dat zij bij haar dochter een gezwollen oog heeft gezien. Daarnaast heeft verdachte in een geluidsfragment aangegeven aangeefster te hebben geslagen.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie
De aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 27 mei 2020 door de verdachte is geslagen. De verdachte heeft dit ontkend.
Vooropgesteld wordt dat de aangifte pas ongeveer vijf maanden later, op 19 oktober 2020, is gedaan. Dat maakt dat daarmee bij de bewijswaardering met de nodige behoedzaamheid moet worden omgegaan. Dat geldt temeer nu de aangeefster en de verdachte in een hoogoplopend echtscheidingsconflict zijn verwikkeld, waarbij de omgang van de verdachte met hun minderjarige dochter [naam 1] een belangrijk punt van discussie is.
De aangifte wordt niet bevestigd door enige objectieve letselwaarneming. Weliswaar heeft de moeder van aangeefster verklaard dat zij heeft gezien dat het oog van haar dochter “gezwollen” was, maar deze verklaring kan niet zonder meer als objectieve letselwaarneming worden beschouwd en bovendien ziet deze verklaring op een andere dag dan waarover de aangeefster heeft verklaard. Ook het in het dossier opgenomen proces-verbaal van uitluisteren van een geluidsfragment van 2 december 2020, waarin een man is te horen die erkent dat hij [naam aangeefster] (aangeefster) vaker heeft geslagen, kan niet bijdragen aan het bewijs. Het gesprek dateert immers van ongeveer acht maanden na het moment waarop de tenlastelegging ziet en valt daaraan dus niet te relateren.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij gedurende haar relatie (van begin 2018 tot eind februari 2020) met de verdachte regelmatig door hem is mishandeld en dat zij daarvoor ook naar het ziekenhuis (Haga Ziekenhuis/Franciscus Ziekenhuis) is geweest. Dit deel van de verklaring van aangeefster vindt zijn weerlegging in de zich in het dossier bevindende FARR-informatie. Uit de opgevraagde gegevens blijkt dat de aangeefster niet bekend is bij de twee genoemde ziekenhuizen. Ook uit de bij de huisarts van aangeefster opgevraagde informatie kwam naar voren dat er geen informatie bekend was betreffende de periode januari 2018 tot en met februari 2020.
Gelet op het voorgaande kan niet met de wettelijke vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster in de tenlastegelegde periode heeft geslagen. De verdachte wordt daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de belaging een partiële vrijspraak dient te volgen voor de laatste twee gedachtestreepjes van het onder 2 ten laste gelegde (te weten het naar de woning van familie/[naam aangeefster]/het werkadres van [naam aangeefster] gaan en de familieleden van [naam aangeefster] benaderen en hen vragen geld/goud te geven).
4.3.2.
Beoordeling en conclusie
Het verweer van de verdediging ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen onder de laatste twee gedachtestreepjes vindt zijn weerlegging in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij het vonnis. Voor het overige heeft de verdachte de tenlastegelegde gedragingen bekend. Een en ander betekent dat de onder 2 tenlastegelegde belaging is bewezen, inclusief dus de laatste twee gedachtestreepjes.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 15 oktober 2020 te Rotterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam aangeefster], door meermalentelkens
- te bellen naar die [naam aangeefster], en
- berichten te sturen naar die [naam aangeefster] (via Whats-app), onder meer inhoudende de teksten:
“Je moet naar buiten komen, anders bel ik aan en maak ik een groter probleem” (juni 2020), en
“Je moet naar buiten komen, anders sloop ik de auto van je moeder” (juni 2020), en
“Ik ga weer bij je inbreken”, en“ik ga je ruit ingooien”, en
“ik ga je in elkaar slaan”, en“ik pak je dochter bij je af”, en
- naar de woning van familie van
die [naam aangeefster]en van die [naam aangeefster] en het werkadres van die [naam aangeefster] te gaan en
- familieleden van die [naam aangeefster] te benaderen en hen te vragen of te bevelen hem, verdachte, geld en/of goud te geven,
met het oogmerk die [naam aangeefster], te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen
3.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september
2020 te Rotterdam,
een persoon genaamd [naam aangeefster] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft
hij opzettelijk dreigend deze de woorden toegevoegd “ik ga jouw tanden
eruit halen” en “ik ga je in elkaar slaan”
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 2
Belaging
Ten aanzien van feit 3
Bedreiging met zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner.
Verdachte heeft op verschillende manieren veelvuldig en indringend contact met haar gezocht. Daarbij is door hem ook haar familie benaderd. Verdachte was, naar eigen zeggen, gefrustreerd over het gebrek aan omgang met hun gezamenlijke jonge dochter na het verbreken van de relatie. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de aanvaardbare grenzen van contact leggen ver heeft overschreden. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt van de negatieve impact die het gedrag van de verdachte op haar leven heeft gehad.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-partner.
Bij het bepalen van de op te leggen straf ligt het zwaartepunt bij de belaging gezien de aard, duur, intensiteit en impact van dat feit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
GGZ-psycholoog drs. J. Yntema heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 30 mei 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis. Dit was tijdens het ten laste gelegde ook zo. Er is een verband tussen de
diagnose en de tenlastegelegde feiten te leggen. Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op geweld bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij wordt - met enige voorzichtigheid - als matig geduid. Het risico op een terugval in stalkingsgedrag wordt als gemiddeld ingeschat. Het is raadzaam om de verdachte te begeleiden en te behandelen, gericht op het voorkomen van belaging en geweld (indien bewezen) in de relatie met zijn ex-partner.
Een ambulante poliklinische behandeling bij een forensische polikliniek waarbij de verdachte psychotherapie krijgt gericht op het voorkomen van een herhaling van geweld en stalking richting zijn ex-partner sluit het beste aan bij bovenstaand beschreven doelen. Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in de vorm van een ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht.
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juni 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in februari 2021 geschorst uit de preventieve hechtenis en staat sindsdien onder toezicht van de reclassering. De verdachte houdt zich aan de afspraken en is open in contact met zijn toezichthouder. Bij de reclassering zijn tijdens de periode dat de verdachte is geschorst uit de preventieve hechtenis geen meldingen binnengekomen van het overtreden van het contact- en locatieverbod.
Het risico op recidive en letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
De reclassering is van mening dat - indien de verdachte wordt veroordeeld in onderhavige zaak - een verplicht behandeltraject noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen. Naast een verplichte behandeling vindt de reclassering het tevens belangrijk dat aangeefster voldoende beschermd wordt in de periode die volgt.
Voor het geval de rechtbank besluit tot een voorwaardelijke sanctie, adviseert de reclassering de onderstaande voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
- contactverbod met aangeefster;
- locatieverbod (met politietoezicht) voor het woon- werk- en schooladres van de aangeefster;
Geadviseerd wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 oktober 2021. Dit verslag houdt het volgende in.
Er zijn geen wijzigingen/aanvulling voor wat betreft het advies dat eerder door de reclassering werd uitgebracht.
Er zijn - voor zover bekend bij de reclassering - geen overtredingen van het contact- en/of locatieverbod gemaakt door de verdachte tijdens de schorsingsperiode.
De verdachte is op 24 maart 2021 aangemeld voor een behandeltraject bij de Forensische Polikliniek de Waag. Vanwege een lange wachtlijst is de behandeling in juli 2021 gestart. De verdachte heeft tot op heden zes behandelafspraken gehad. De behandelaar laat weten dat zij de indruk heeft dat de verdachte voldoende gemotiveerd is voor behandeling. Hij komt op zijn afspraken en is open in het behandelcontact.
De reclassering ziet voldoende mogelijkheden en aanknopingspunten voor begeleiding en behandeling, om het huidige contact met betrokkene voort te zetten.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door diens bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de
rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en omdat de rechtbank het van groot belang acht dat de hulpverlening aan verdachte doorloopt, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden (inhoudende een meldplicht, een contactverbod, een locatieverbod en een ambulante behandelverplichting) en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de bestaande risico’s afdoende kunnen worden ondervangen met het opleggen van (dadelijk uitvoerbaar verklaarde) bijzondere voorwaarden. Hierbij wordt waarde gehecht aan de vaststelling van de reclassering dat er geen aanknopingspunten zijn dat verdachte de voorwaarden gedurende zijn schorsingsperiode heeft overtreden. Tevens is gelet op de blanco documentatie van de verdachte. Dit alles, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank de oplegging van het contact- en locatieverbod in het kader van de 38v-maatregel te ver strekkend acht. Het contact- en locatieverbod zullen wel in het kader van (dadelijk uitvoerbaar te verklaren) bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 425,- aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde materiële schade en het ten laste gelegde. Voorts is de immateriële schade niet onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten van vervanging van een huisdeurslot. Dat deze kosten gemaakt zijn als direct gevolg van de bewezenverklaarde feiten kan niet worden vastgesteld. Daarmee ontbreekt aldus het voor de toekenning van schadevergoeding vereiste causaal verband. Voor zover er al causaal verband zou kunnen worden aangenomen met het bewezen verklaarde, is bovendien niet gebleken dat de benadeelde partij de kosten voor het huisdeurslot heeft gemaakt en dus de materiële schade heeft geleden. Ter onderbouwing van de schade is immers een factuur bijgevoegd die niet op naam staat van de benadeelde partij, maar die op naam is gesteld van [naam 2]. De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt het volgende. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen.
Het verweer van de verdediging dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd, wordt verworpen. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen immers meebrengen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW, sprake is. Dat is hier het geval. De belaging, bezien in het licht van de aard, de intensiteit en de duur daarvan brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde voor de hand liggen. Dit betekent dat een aantasting in de persoon “op andere wijze” kan worden aangenomen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
110 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
55 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, afdeling reclassering Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [naam aangeefster], geboren op [geboortedatum aangeefster] gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. Van het contactverbod is uitgezonderd contact met toestemming van de gezinsvoogd en contact in het kader van civiele zittingen met betrekking tot de echtscheidingsprocedure en nevenvoorzieningen. Het contactverbod geldt niet in aanwezigheid van een medewerker van Veilig Thuis, het Crisis Interventie Team, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond of Jeugdbescherming West;
3. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de straat van het woonadres van aangeefster [naam aangeefster], te weten [adres], of het adres waar zij naar school gaat en werkt, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 500,-bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 500,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 mei 2020 tot en met 28 mei 2020 te Rotterdam [naam aangeefster] heeft mishandeld door haar,
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de neus en/of het gezicht te slaan en/of te stompen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, te duwen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 19 februari 2021, althans tot en met 15 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam aangeefster], door meermalen, althans eenmaal (telkens)
- te bellen naar die [naam aangeefster], en/of
- berichten te sturen naar die [naam aangeefster] (via Whats-app), onder meer inhoudende de tekst(en):
“Je moet naar buiten komen, anders bel ik aan en maak ik een groter probleem” (juni 2020), en/of
“Je moet naar buiten komen, anders sloop ik de auto van je moeder” (juni 2020), en/of
“Ik ga weer bij je inbreken”, en/of
“ik ga je ruit ingooien”, en/of
“ik ga je in elkaar slaan”, en/of
“ik pak je dochter bij je af”, althans woorden van die aard en/of strekking, en/of
- naar de woning van familie van en/of van die [naam aangeefster] en/of het werkadres van die [naam aangeefster] te gaan, en/of
- familieleden van die [naam aangeefster] te benaderen en/of hen te vragen en/of te bevelen hem, verdachte, geld en/of goud te geven,
met het oogmerk die [naam aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september
2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
een persoon genaamd [naam aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
hij opzettelijk dreigend deze de woorden toegevoegd “ik ga jouw tanden
eruit halen” en/of “ik ga je in elkaar slaan”, althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)