ECLI:NL:RBROT:2021:10936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
10/099542-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugshandel en diefstal van container met cocaïne

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van de invoer van bijna 398 kilo cocaïne en diefstal van een container. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de container. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als chauffeur van een vrachtwagen een container met mango's had opgehaald, waarin de cocaïne was verstopt. De verdachte had verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in de container zat en dat hij onder druk was gezet door onbekende personen om de container op te halen. De rechtbank vond echter dat de verdachte op atypische wijze het terrein was op gegaan en dat zijn gedragingen duidden op wetenschap van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en aan diefstal van de container. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerdere veroordeling in Spanje voor een drugsdelict. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend en geboden, gezien de grote hoeveelheid cocaïne en de rol van de verdachte in de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/099542-21
Datum uitspraak: 10 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra (neemt waar voor mr. L. Huigsloot), advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, onder opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak, alsmede oplegging van de maatregel ex artikel 38v Strafrecht, inhoudende een locatieverbod ten aanzien van zeehavens met een containerterminal (Rotterdam/Amsterdam/Velsen-IJmuiden/Beverwijk/Zaanstad/Vlissingen/Terneuzen/
Delfzijl/Eemshaven) voor een periode van 5 jaren, waarbij de hechtenis wordt vastgesteld op 1 maand per overtreding met een maximum van 6 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om het onder 3 ten laste gelegde bewezen te verklaren. De verdachte heeft uithalers op de containerterminal gebracht, om verdovende middelen uit te halen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het vervoeren en de invoer/doorvoer van verdovende middelen.
4.1.2.
Beoordeling en conclusie
Uit het dossier volgt dat er op 1 maart 2021 een MMA melding (Meld Misdaad Anoniem) binnen is gekomen met het bericht dat er mensen een container voorzien van containernummer [containernummer 1] (hierna ook “de container”) waren ingeslopen. Verder houdt die melding in dat de container op een vrachtwagen stond en waarschijnlijk zou worden gelost op de Maasvlakte ECT Delta.
Gebleken is dat de container op 1 maart 2021, omstreeks 14:27 uur op de terminal werd aangeleverd door een vrachtwagen voorzien van kenteken [kentekennummer]. De verdachte erkent dat hij de chauffeur van die vrachtwagen was en de container de Maasvlakte op heeft gereden. Ook verklaart hij niet te hebben geweten dat er mensen in de container zouden hebben gezeten.
De container is door de douane onderzocht. Daarbij werden geen personen aangetroffen. In de container werden wel goederen aangetroffen, te weten: een zwarte parka (winterjas), diverse verpakkingsmaterialen van karton voor blikjes frisdrank, twee zwarte vuilniszakjes met onbekende inhoud, vier rode boodschappentassen, waarvan er drie leeg waren en één verpakkingsmateriaal van karton voor blikjes frisdrank bevatte. Tevens bleek de container zodanig geprepareerd te zijn dat de containerdeuren van binnenuit te openen waren. Dit is normaal gesproken niet mogelijk. Weliswaar is het opmerkelijk dat de container zodanig geprepareerd was, maar dit is op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. Ook niet in combinatie met de in de container aangetroffen spullen.
Ten tijde van het onderzoek naar de container werd er door de douane op het terminalterrein op de Maasvlakte een andere container, voorzien van containernummer [containernummer 2], aangetroffen waarvan de deuren open stonden. In deze container werden vier mannen aangetroffen, die zijn aangehouden. Dit betreft dus een andere container dan de container die door de verdachte het terminalterrein op is gebracht. Deze mannen zijn niet te relateren aan container [containernummer 1]. Niet kan worden vastgesteld dat deze mannen door de verdachte het terrein op zijn gebracht. De in de container aangetroffen goederen leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de aangehouden mannen zich in de door de verdachte vervoerde container hebben bevonden. Ook overigens kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de verdachte in de container mensen het haventerrein heeft opgebracht.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne.
Voorts kan het handelen van de verdachte niet worden gekwalificeerd als het medeplegen van de (verlengde) invoer van drugs. Niet kan worden gezegd dat de rol van de verdachte (als chauffeur die de lading uit de haven haalt) gelijk kan worden gesteld aan die van de medeplegers. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich ook ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Niet is komen vast te staan dat de pincode valselijk is verkregen. Evenmin is bewezen dat de verdachte de container heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie
Betrokkenheid bij invoer cocaïne
Op 12 april 2021 heeft de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen een container met het nummer [containernummer 3] opgehaald bij de containerterminal Rotterdam World Gateway op de Maasvlakte in Rotterdam. De container was beladen met mango’s en afkomstig uit Brazilië. De verdachte is later die dag door de politie aangehouden. Uit een douanecontrole van de container is gebleken dat tussen de mango’s een hoeveelheid van 397,71 kilo cocaïne zat verstopt.
De verdachte heeft verklaard dat hij bij het ophalen van de container is aangestuurd door anderen, te weten verder onbekend gebleven personen onder wie een zekere “[naam 1]”. Verder heeft hij verklaard dat hij dacht dat het om drugs uit het buitenland ging en dat hij het terrein is opgegaan met behulp van een pincode die hij van de genoemde personen had gekregen. De verdachte heeft eveneens verklaard met een betonschaar het zegel van de container te hebben doorgeknipt. Voorts heeft hij verklaard dat de wijze waarop hij de container heeft opgehaald geen gebruikelijke gang van zaken betreft.
Gelet op het voorgaande – en op het feit dat uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat onder het invoeren van verdovende middelen ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen moet worden begrepen – staat vast dat de verdachte bij de (verlengde) invoer van de container betrokken is geweest.
Wetenschap cocaïne
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en dus ook het opzet heeft gehad op de invoer van deze cocaïne in Nederland. Voor de beoordeling van die vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant.
In de eerste plaats is van belang dat de verdachte doelbewust op atypische en wederrechtelijke wijze het ECT-terrein op is gegaan om de container op te halen. Daarnaast heeft de verdachte, zoals hiervoor overwogen, zelf ook aangegeven dat hij dacht dat het om drugs uit het buitenland ging. Verder vormen de chatgesprekken die hij heeft gevoerd met zijn collega [naam 2] een duidelijke aanwijzing dat de verdachte wist dat het om de invoer van cocaïne ging. De verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij maar wat zat te dollen met zijn collega en dat het hier niet ging om drugstransporten waarbij hij betrokken zou zijn. Strekking, verhullend woordgebruik en tijdstip van deze berichten maken echter dat deze in samenhang met de overige informatie als belastend voor de verdachte worden beoordeeld. Hierbij is bovendien opvallend dat de in de chats genoemde prijzen overeenkomen met de prijzen die door getuige [naam getuige] (de voormalig werkgever van de verdachte) worden genoemd in diens verklaring. Tevens verklaart deze getuige dat hij via de verdachte benaderd is om op vrijwillige basis tegen betaling drugstransporten te doen.
Van een transport met een grote hoeveelheid cocaïne en dus een transport met een grote waarde, moet voorts over het algemeen worden aangenomen dat de belanghebbenden daarbij op de hoogte zijn van hetgeen wordt vervoerd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen met een zeer grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat er in de Rotterdamse haven met grote regelmaat partijen cocaïne worden onderschept, afkomstig uit Zuid-Amerikaanse landen.
Conclusie feit 1 (invoer cocaïne)
Al deze feiten en omstandigheden leiden, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat de verdachte geweten heeft dat in de container een hoeveelheid cocaïne was verborgen en dat zijn gedragingen gericht waren op de invoer van de cocaïne in Nederland. De verdachte heeft aldus het opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Het verweer wordt verworpen.
De stelling van de verdachte dat hij onder bedreiging is gedwongen om de container op te halen is, mede tegen de achtergrond van het voorgaande, op geen enkele manier aannemelijk geworden. Naast de verklaring van de getuige [naam getuige] hecht de rechtbank bij dit oordeel waarde aan het feit dat de chatcontacten tussen de verdachte en “[naam 1]” niet dreigend van toon waren. Dat wijst, net als de veelvuldigheid en frequentie van het contact, op samenwerking tussen beiden. Ten aanzien van het gevoerde verweer met betrekking tot het medeplegen vindt zijn weerlegging in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen (de chatgesprekken met [naam 1]), zoals opgenomen in bijlage II bij het vonnis.
Feit 2 (diefstal container)
Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd aangaande het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, zoals onder feit 2 ten laste gelegd, hecht de rechtbank ook in dit verband waarde aan de hierboven (bij de bespreking van feit 1) reeds benoemde omstandigheden. Uit het dossier volgt verder dat de betreffende container van de [naam bedrijf] was en dat die zou moeten worden opgehaald door diens vaste vervoerder. De verdachte heeft verklaard de opdracht tot het ophalen van de container te hebben verkregen via de verder onbekend gebleven [naam 1]. De verdachte wist dat hij de door hem gebruikte pincode via [naam 1], op een niet reguliere wijze en daarmee valselijk heeft verkregen. Het was voor de verdachte evident dat [naam 1] geen reguliere transporteur betrof. Immers had de verdachte dan niet behoeven te worden ingeschakeld om op een niet reguliere wijze de container op te halen. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van de container, zoals onder feit 2 ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 12 april 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel l lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 397,71 kilogram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
2
hij op 12 april 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
de container [containernummer 3] (geladen met mango's), die
aan de [naam bedrijf], toebehoorde, heeft weggenomen met het
oogmerk om die container zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen container onder hun
bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een (valselijk verkregen)
pincode, die hij, verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren te
gebruiken, die container (met mango's) van de RDW Terminal op te halen enweg te voeren
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2
Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied brengen van Nederland van bijna 398 kilo cocaïne. De verdachte heeft dit gedaan door een container met daarin de cocaïne te stelen van het haventerrein. Daarmee heeft hij de container met de reguliere lading onttrokken aan de eigenaar. Dergelijke feiten leveren vermogensschade en overlast voor de eigenaar op. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met allerhande vormen van ernstige criminaliteit. De verdachte heeft zich hier niet om bekommerd. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte recent niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is de verdachte op 10 oktober 2011 in Spanje veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren in verband met een drugsdelict, maar daarmee zal de rechtbank bij de strafoplegging niet ten nadele van de verdachte acht op slaan.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 oktober 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking. Mogelijk dat hij hierdoor makkelijk over te halen is en onvoldoende copingvaardigheden tot zijn beschikking heeft om goede beslissingen te nemen, indien hij onder druk wordt gezet. De reclassering sluit niet uit dat er sprake is geweest van een financieel motief. Ook het sociale netwerk wordt gezien als een criminogene factor. De verdachte heeft na zijn preventieve hechtenis al weer snel een baan als vrachtwagenchauffeur gevonden, heeft een stabiele gezinssituatie en er zijn geen financiële problemen. De reclassering ziet derhalve onvoldoende aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Binnen het schorsingstoezicht houdt de verdachte zich aan de meldplichtafspraken. Hij geeft echter geen inzicht in zijn financiën, wat hem wel als bijzondere voorwaarde is opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft, op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur reeds in voorarrest doorgebracht achterwege te laten.
Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gezien de grote hoeveelheid cocaïne en de rol van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. De invoer van de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne vergt organisatie, waarbij de verdachte betrokken is geweest. Zoals eerder overwogen is de stelling dat de verdachte “slechts” de chauffeur is geweest die onder bedreiging heeft gehandeld, op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Voorts heeft de verdachte geen verdere openheid van zaken gegeven. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
De verdachte heeft weliswaar antecedenten op het gebied van het vervoeren van drugs, maar deze veroordeling dateert van langer geleden. De maatregel ex artikel 38v Sr, zoals door de officier van justitie geëist, komt in feite neer op een beroepsverbod van een beroep (chauffeur) dat ook op legale wijze uitgeoefend zou kunnen worden. Dat acht de rechtbank dan ook een te ver strekkende maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht
en artikel 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel l lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 397, 71 kilogram, elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
althans te Nederland,
opzettelijk
heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 397, 71
kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ and B Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
de container [containernummer 3] (geladen met mango's), in elk geval enig goed, die
geheel of ten dele aan de [naam bedrijf], in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het
oogmerk om die container zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/ of die weg te nemen container onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
een valse sleutel, te weten door met een (valselijk verkregen)
pincode, die hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren te
gebruiken, die container (met mango's) van de RDW Terminal op/uit te halen en/of
weg te voeren;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 1 maart 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne
en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne
en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne
en/of heroïne en/of dat andere middeleen middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/ of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/ of om daarbij behulpzaam te zijn en/ of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/ of vervoermiddelen en/ of stoffen en/ of gelden en/ of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit,
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes mededader(s),
- met één of meer mededader(s) telefonisch en/of via e-mail contacten
onderhouden en/ of informatie uitgewisseld en/ of ontmoetingen gehad en/ of
afspraken gemaakt over het invoeren en/ of afleveren en/ of uithalen en/ of
verstrekken en/ of vervoeren van die cocaïne
en/of heroïne en/of een dat andere middel genoemd in lijst I van de Opiumweten/ of een container en/ of personen op
de ECT Delta Terminal aan de Europaweg, en/of
- met een trekker en een oplegger (kenteken [kentekennummer]) een (geprepareerde)
container ([containernummer 1]) (met daarin een aantal personen) naar de ECT Delta
Terminal gebracht;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1, 2 en 3 alinea
Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)