ECLI:NL:RBROT:2021:10927

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
9345886 VZ VERZ 21-12493
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie zonder ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting voor Educatie en Beroepsonderwijs Zadkine en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De procedure volgde op een langdurig conflict tussen partijen, dat zijn oorsprong vond in communicatieproblemen en een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer was sinds 1 september 2015 in dienst bij Zadkine en had verschillende functies bekleed. Het conflict escaleerde na een aantal gesprekken over de wijze van communiceren en de rol van de werknemer binnen de organisatie. Ondanks meerdere mediationpogingen, die niet tot een oplossing leidden, bleef de situatie onhoudbaar. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, maar dat er geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 december 2021, en de werknemer heeft recht op een transitievergoeding. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding en opleidingsbudget af, en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9345886 \ VZ VERZ 21-12493
Uitspraak: 28 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting voor Educatie en Beroepsonderwijs Zadkine,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Rotterdam,
verzoekster,
verweerster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A.M. Wevers te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
verzoeker in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. C.P.J. Clarijs te Tilburg.
Partijen zullen hierna “Zadkine” en “ [verweerder] ” worden genoemd.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de brief van 17 september 2021 met aanvullende productie aan de zijde van Zadkine;
  • de faxbrief van 27 september 2021met aanvullende productie aan de zijde van [verweerder] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. Namens Zadkine is ter zitting verschenen [naam 1] (senior bedrijfsjurist), bijgestaan door de gemachtigde mr. Wevers voornoemd. [verweerder] is in persoon verschenen, tezamen met zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Clarijs voornoemd. Partijen hebben, mede aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd, ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht. De pleitaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
Op verzoek van partijen heeft de kantonrechter de zaak na afloop van de mondelinge behandeling aangehouden voor overleg tussen partijen over een minnelijke regeling. De gemachtigde van [verweerder] heeft de kantonrechter bij faxbrief van 11 oktober 2021 medegedeeld dat partijen niet tot een schikking hebben kunnen komen en heeft de kantonrechter verzocht over te gaan tot het wijzen van beschikking. De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking vervolgens bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum verweerder] , is op 1 september 2015 in dienst getreden van Zadkine op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 september 2017. Vanaf 1 september 2017 heeft [verweerder] op basis van een uitzendovereenkomst werkzaamheden voor Zadkine verricht. Op 1 februari 2019 is [verweerder] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Zadkine. Laatstelijk vervult [verweerder] de functie van Adviseur A voor 1 fte, waarvan 0,75 fte bij de afdeling Finance, Planning en Control (hierna: FP&C) en 0,25 fte bij de afdeling Facilitair, Huisvesting en Vastgoed Management (hierna: FHVGM). Het laatstelijk bruto maandsalaris van [verweerder] bedraagt € 4.359,-, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Zadkine is een regionaal opleidingscentrum dat mbo-opleidingen en volwasseneneducatie aanbiedt op diverse locaties in Rotterdam en omgeving. Zadkine is een stichting met een bestuur volgens het ‘Raad van Toezicht’-model. De Raad van Toezicht (hierna: RvT) van Zadkine houdt toezicht op het College van Bestuur (hierna: CvB). Het CvB van Zadkine is belast met de dagelijkse leiding en legt verantwoording af aan de RvT.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst van [verweerder] is van toepassing de CAO voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (CAO MBO).
2.4.
Sinds 1 augustus 2019 is [naam 2] (hierna: [naam 2] ) directeur van de afdeling FP&C en sindsdien is zij de direct leidinggevende van [verweerder] .
2.5.
Op 26 mei 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 2] en [verweerder] over de wijze van communiceren door [verweerder] .
2.6.
Op 12 juni 2020 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden over de werkzaamheden en wijze van communiceren door [verweerder] . Bij dit gesprek waren [verweerder] , [naam 2] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ), HR-adviseur, aanwezig. [verweerder] heeft dit gesprek, zonder dat [naam 2] en [naam 3] daarvan op de hoogte waren, opgenomen.
2.7.
Op 14 juni 2020 mailt [verweerder] aan [naam 2] , voor zover thans van belang, het volgende:
“Naar aanleiding van ons gesprek van ons gesprek van afgelopen vrijdag, wil ik me bij deze bij je ziekmelden. Zoals je zult begrijpen ben ik onder de huidige omstandigheden helaas niet in staat om je mijn ziekmelding telefonisch te melden. (…)”
2.8.
[naam 3] heeft [verweerder] per e-mail laten weten dat zij en [naam 2] de ziekmelding (nog) niet accepteren en heeft een vervolggesprek voorgesteld. Dit gesprek heeft niet plaatsgevonden.
2.9.
Op 22 juni 2020 is [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek met de bedrijfsarts op 29 juni 2020, waarna [verweerder] met terugwerkende kracht per 14 juni 2020 ziek is gemeld.
2.10.
Op 24 juni 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [naam 4] , de voormalig leidinggevende van [verweerder] en lid van het CvB.
2.11.
Op 17 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] , [naam 2] en [naam 3] . Op verzoek van [verweerder] was [naam 5] , vertrouwenspersoon, ook bij dit gesprek aanwezig.
2.12.
In de periode van 13 november 2020 tot en met 26 mei 2021 hebben in totaal acht mediationgesprekken plaatsgevonden.
2.13.
Op 14 januari 2021 heeft op verzoek van [verweerder] een gesprek plaatsgevonden tussen hem en [naam 6] (hierna: [naam 6] ), lid van het CvB. Per e-mail van 15 januari 2021 schrijft [verweerder] aan [naam 6] , voor zover thans van belang, het volgende:
“(…)
Ik besef me terdege dat het een hoop informatie is en zoals ik al aangaf vind ik het vervelend jou hiermee te moeten confronteren. Echter ik ben van mening dat deze informatie uiterst belangrijk is, voor jou, om op basis daarvan je conclusies te trekken opdat we tot een gemeenschappelijke oplossing kunnen komen voor het huidige conflict waar beide partijen mee kunnen leven.
Zoals aangegeven ik ben van mening dat ik het afgelopen jaar door [naam 2] , gepest en gebullyd ben waardoor ik mij noodgedwongen heb moeten ziek melden (ik heb nog meer voorbeelden dan degene die ik nu gestuurd heb waaruit dat blijkt). Daarnaast ben ik van mening dat mijn functie absoluut niet zou moeten komen te vervallen maar dat deze juist zwaarder gaat worden (oa centraal georganiseerde financiele verplichtingen administratie contracten in toekomstig P2P oplossing, wat nu nog niet het geval is) en juist nog uitgebreid zou kunnen worden waarbij ik de juiste persoon ben als onderdeel van de inkoopafdeling van Zadkine. Ik ben van mening dat ik de afgelopen jaren wel degelijk een zeer grote toegevoegde waarde heb geleverd aan Zadkine getuige de besparingen die ik voor Zadkine heb gerealiseerd. Ik begrijp dan ook niet dat er nu op deze manier met mij omgegaan wordt na alles wat ik voor Zadkine heb gedaan (ik heb vanwege mijn tijdelijke aanstelling bij [bedrijf] onder ander pensioenopbouw als ook de dertiende maand gemist die ik zou hebben gekregen had ik in september 2017 een vaste aanstelling gekregen bij Zadkine)
Ik besef terdege dat het conflict wat er is tussen met name [naam 2] en mij dermate is opgelopen dat een toekomstige samenwerking tussen [naam 2] en mij niet tot de mogelijkheden behoort. Echter ben ik van mening dat deze situatie volledig te wijten valt aan het handelen van [naam 2] en ik hier geen oorzaak in ben. Voor mij zijn een aantal zaken zeer belangrijk alvorens we tot wat voor overeenkomst of oplossing kunnen overgaan opdat ik in staat ben om in mijn kracht of bij Zadkine te blijven werken of helaas Zadkine zou moeten verlaten
- ik eis een volledige rehabilitatie en verontschuldigingen van [naam 2] jegens mij als persoon voor het feit dat ze mij gepest en gebullyd heeft. Waarbij erkent wordt dat ik mijn werk naar behoren en verwachting heb uitgevoerd voor Zadkine. Met name de bewering dat ik een leugenaar zou zijn en ik mentaal ziek zou zijn, moet door [naam 2] gerectificeerd worden door haar.
- Mocht alsnog blijken dat mijn functie zou komen te vervallen dan eis ik een duidelijke uitleg op welke wijze en door wie mijn werkzaamheden als contractbeheerder zullen worden overgenomen en wie tzt verantwoordelijk gesteld gaat worden voor het financiele contractenbeheer tbv P2P en een correcte verplichtingen administratie. En dat betekend dus niet dat er na mijn vertrek een nieuwe vacature uitgaat om deze positie en haar werkzaamheden in te vullen. En ga ik ervan uit dat [naam 7] minimaal de volgende 2 a 3 jaar alleen verantwoordelijk zal zijn voor de gehele inkoop en alles wat daarbij komt kijken binnen Zadkine. Ook verwacht ik dat er verslagen dan wel communicatie is tussen [naam 2] en het CVB, waarin het vervallen van mijn functie besproken is en hoe [naam 2] e.e.a. heeft onderbouwd richting het CVB dan wel haar toenmalige leidinggevende [naam 4] Deze communicatie dient tenminste voor 12 juni te zijn de dag dat ik te horen kreeg dat mijn functie zou komen te vervallen
- Ik eis alsnog de mogelijkheid om de door [naam 8] en mij ontwikkelde P2P oplossing binnen het huidige financiele pakket, WfW, te mogen demonstreren. Dit is voor mij zeer belangrijk aangezien ik hiermee kan aantonen niet alleen aan Zadkine maar met name ook voor mezelf dat ik, met uiteraard de hulp van mijn collega [naam 8] , in staat ben een dergelijk project tot een goed einde te brengen tegen achteraf minimale kosten. Dat er alsnog gekozen wordt om met een andere partij in zee te gaan is uiteraard niet aan mij, maar ik ben van mening dat dit financieel en praktisch gezien niet verstandig zou zijn, voor Zadkine en eigenlijk absoluut niet nodig.
(…)”
2.14.
Per e-mail van 18 januari 2021 schrijft [naam 6] aan [verweerder] het volgende:
“Ik heb op jouw verzoek eenmalig een gesprek toegestaan. Het College van Bestuur staat altijd open voor gesprekken met medewerkers Maar het is niet de intentie van het College van Bestuur om de inhoudelijke behandeling van een verschil van inzicht tussen een werknemer en zijn leidinggevende over te nemen Ik wijs je voor de inhoud daarom terug naar [naam 1] en [naam 9] die met jou in gesprek zijn namens de werkgever Ik heb er alle vertrouwen in dat zij goed naar jou luisteren”
2.15.
Op 1 februari 2021 heeft [verweerder] nogmaals een e-mail gestuurd aan [naam 6] . In deze e-mail schrijft [verweerder] , voor zover thans van belang, het volgende:
“Jammer dat je verder niet reageert op de mail die ik 19 januari heb gestuurd. Ik wil je er echter bij deze nogmaals op wijzen dat, ook aangezien je zelf deze conclusie hebt getrokken, er een conflict situatie is tussen [naam 2] en mij en dat ik jou expliciet vraag om als leidinggevende van [naam 2] en dus niet als lid van het CVB, te bemiddelen in deze en dus jouw rol als leidinggevende van [naam 2] uitvoert.
Ik ben ervan overtuigd dat ik kan aantonen dat [naam 2] mij gepest en gebullyed heeft het afgelopen jaar, door mij te negeren, mij buiten te sluiten, onzekerheid over de toekomst te preken, onredelijke kritiek op mij heeft en mij tijdens de gesprekken die er gevoerd zijn op zeer onprofessionele wijze heeft benaderd die niet passen bij haar rol als leidinggevende, zoals oa. het onrechtmatig verwijderen van mijn ziektemelding zonder tussenkomst van een bedrijfsarts. Het pesten en bullyen gedurende bijna een jaar heeft geleid tot mijn noodgedwongen ziektemelding en het in de hand nemen van een vertrouwenspersoon.
Voorts ben ik van mening dat [naam 2] maar ook [naam 3] zich schuldig hebben gemaakt aan smaad en laster jegens mij als persoon door te stellen dat ik tijdens het gesprek van 17 september leugens verkondig en [naam 2] veronderstelt dat ik een psychische ziekte zou hebben.
(…)
Tijdens ons gesprek geef je aan dat er sprake is van een conflict tussen [naam 2] en mij. Ik zal dit niet ontkennen maar ik zal nooit erkennen dat ik zou hebben bijgedragen op welke manier dan ook, aan dit conflict tussen [naam 2] en mij. De conflict situatie is volledig toe te schrijven aan [naam 2] . Het conflict is bovendien dermate geescaleerd als gevolg van het gesprek gevoerd op 17 september 2020, dat [naam 2] de oorzaak en de reden is dat het voor mij vrijwel onmogelijk is om een vergelijkbare positie binnen Zadkine te bekleden laat staan terug te keren op mijn oude positie en mijn werkzaamheden weer op te kunnen pakken. Bovendien heeft haar uitspraak, dat mijn enige redding zou zijn dat zou blijken dat ik psychisch ziek zou zijn omdat ik aan alle kanten zou liegen, terwijl dit absoluut en aantoonbaar niet het geval is Dit heeft er voor gezorgd dat ik mij psychisch en mentaal gezien, niet meer in staat acht om, in welke positie dan ook binnen Zadkine werkzaam te zijn, als deze aantijgingen onbesproken blijven en hier geen consequenties aan verbonden worden Mij rest dan alleen nog Zadkine te verlaten door middel van een nog nader overeen te komen vaststellingsovereenkomst. (…)”
2.16.
Per e-mail van 3 februari 2021schrijft [naam 6] aan [verweerder] , voor zover thans van belang, het volgende:
“(…)
Ik heb navraag gedaan naar de motivering rond het vervallen van de werkzaamheden die je nu doet. De organisatie is op dit moment bezig om jouw vragen te beantwoorden. Ik vraag daarom nog even jouw geduld. Al weet ik ook, dat het antwoord voor jou niet snel genoeg beschikbaar kan zijn.
Ik ga mij niet mengen in een klacht over pesten tussen een leidinggevende directeur en één van haar medewerkers. Ook niet als die directeur direct onder mij valt. Zadkine kent voor klachten over pesten een onafhankelijke klachtenprocedure. Jouw vertrouwenspersoon kan je daar alle informatie over geven. Het staat elke werknemer vrij om een klacht in te dienen.
(…)
En jouw laatste vraag is, hoe Zadkine uit deze conflictsituatie wenst te komen. Tussen jou en Zadkine loopt een mediation. Die is immers opgestart om te onderzoeken of er een oplossing gevonden kan worden. Ik ben niet bekend met de inhoudelijke gesprekken die door jullie gevoerd worden, maar ik hoop dat het lukt om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.
Ik besef, dat mijn antwoorden wellicht niet alle de antwoorden zijn die jij wilt horen. Ik neem jouw klacht en onze gesprekken serieus, maar ik ga geen actieve rol spelen door te bemiddelen tussen jou en je leidinggevende. En daarbij maakt het niet uit in welke hoedanigheid jij mij aanspreekt: lid van het College van Bestuur, leidinggevende van jouw leidinggevende of in welke rol dan ook. Er liggen in de huidige situatie meer dan voldoende mogelijkheid om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Of dat nu mediation is, een klacht wegens pesten of, in het uiterste geval zoals jij zelf suggereert, een vaststellingsovereenkomst.”
2.17.
Op 5 maart 2021 heeft [verweerder] bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs een klacht ingediend tegen [naam 2] en [naam 3] . In zijn klacht maakt [verweerder] melding van “pesten en bullying, slecht werkgeverschap, onrechtmatig handelen bij ziektemelding en smaad en laster” door [naam 2] en [naam 3] .
2.18.
Bij advies van 21 juli 2021 heeft de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs de door [verweerder] ingediende klacht ongegrond verklaard.

3..Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
Zadkine verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst tussen Zadkine en [verweerder] te ontbinden wegens een redelijke grond, gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, zodanig dat van Zadkine in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren;
II. bij de ontbinding de einddatum te bepalen met inachtneming van het in artikel 7:671b lid 9 sub a BW bepaalde;
III. te bepalen dat, indien en voor zover [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding, deze € 7.602,31 bruto bedraagt;
IV. te bepalen dat [verweerder] de kosten van de procedure (inclusief het salaris van de gemachtigde) draagt.
3.2.
Zadkine heeft ter onderbouwing van haar verzoek, kort samengevat weergegeven, het volgende gesteld. [verweerder] legt de oorzaak van het gerezen arbeidsconflict volledig buiten zichzelf en uitsluitend bij Zadkine, met name bij [naam 2] . Het is niet mogelijk gebleken op vruchtbare wijze met [verweerder] te communiceren. [verweerder] wantrouwt Zadkine en de mensen die daar werken. Zakelijke beslissingen ziet hij mede daardoor als een persoonlijke aanval. De houding en gedrag van [verweerder] hebben ertoe geleid dat zijn positie onhoudbaar is geworden binnen de organisatie van Zadkine. De houding van [verweerder] getuigt van weinig zelfinzicht en vele (mediation)gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid. Verder stelt Zadkine zich op het standpunt dat herplaatsing niet in de rede ligt en het onderhavige verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
3.3.
Op de verdere stellingen van Zadkine wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het verweer en de tegenverzoeken

4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
subsidair
II. zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, Zadkine te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 8.323,24 bruto en een billijke vergoeding van € 148.762,- bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
III. zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor Zadkine geldende opzegtermijn van drie maanden zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
IV. zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en de immateriële schadecomponent in de billijke vergoeding wordt afgewezen, Zadkine te veroordelen te betalen de immateriële vergoeding van € 25.000,- netto;
V. zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, te bepalen dat Zadkine het opleidingsbudget van € 6000,- ex BTW aan [verzoeker] ter beschikking stelt;
primair en subsidiair
VI. Zadkine te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onder II genoemde vergoedingen;
VII. Zadkine te veroordelen tot betaling van de advocaatkosten van € 16.735,- te vermeerderen met nog bijkomende advocaatkosten;
VIII. Zadkine te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
4.2.
[verzoeker] heeft daartoe, kort samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Het is juist dat [verzoeker] het conflict volledig wijt aan het handelen van [naam 2] . Hem valt hierin weinig te verwijten. De opstelling, het handelen en de wijze van communicatie van [naam 2] is de oorzaak van het gerezen conflict. Ook het in stand houden van het conflict en het absoluut geen bijdrage leveren aan de oplossing hiervan, valt Zadkine volledig te verwijten. Zowel [naam 2] als [naam 6] bleven weigeren mee te denken over het oplossen van het conflict. De slechte wijze van communicatie door Zadkine aangaande het functieverval getuigt van slecht werkgeverschap. Er was [naam 2] alles aan gelegen [verzoeker] weg te werken, maar zij heeft daarbij nagelaten de juiste (juridische) stappen te ondernemen. Van enige uitleg van de aantijgingen jegens [verzoeker] is geen sprake geweest, ook niet van het aanbieden c.q. doorlopen van een verbetertraject. Het verval van de functie is uit de kast gehaald om [verzoeker] naar buiten te werken. Er zijn opmerkingen gemaakt door [naam 2] richting [verzoeker] ‘waar de honden geen brood van lusten’. Zadkine heeft ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] gehandeld.
Verder voert [verzoeker] aan dat herplaatsing op een andere afdeling of binnen een andere Zadkine vestiging wel degelijk mogelijk had kunnen zijn. Zadkine gaat hier volledig aan voorbij en heeft deze mogelijkheden ten onrechte in het geheel niet onderzocht. Zadkine heeft ten aanzien van de re-integratie thans het tweede spoortraject ingezet, een wel erg gemakkelijke manier om [verzoeker] buiten de organisatie te krijgen.
Bovendien stelt [verzoeker] dat het verzoek tot ontbinding verband houdt met een opzegverbod. De arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van het handelen c.q. nalaten van Zadkine vormt wel degelijk een reden voor Zadkine om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verkrijgen.
4.3.
Op het verdere verweer en de verzoeken van [verzoeker] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

Het verzoek van Zadkine
Opzegverbod
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] sinds 14 juni 2020 arbeidsongeschikt is. Indien sprake is van arbeidsongeschiktheid en de ziekte nog geen twee jaar heeft geduurd, is er in beginsel sprake van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 sub a BW. In afwijking daarvan kan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden ingewilligd als het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden betrekking hebben (artikel 7:671b lid 6 sub a BW). Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan in dit geval sprake. De reden waarom Zadkine de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wil ontbinden, is dat er volgens haar sprake is verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij is van belang dat [verweerder] zich op 14 juni 2020 heeft ziek gemeld
nadattussen verschillende gesprekken over (met name) de wijze van communiceren door [verweerder] hebben plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het ontbindingsverzoek van Zadkine verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Hoewel [verweerder] thans arbeidsongeschikt is, staat het opzegverbod ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 sub a BW dan ook niet in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.2
Ingevolge artikel 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever alleen worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, waarbij in lid 3 van dat wetsartikel nader is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
G-grond (verstoorde arbeidsrelatie)
5.3
Aan haar ontbindingsverzoek heeft Zadkine ten grondslag gelegd dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Volgens Zadkine heeft de houding en gedrag van [verweerder] geleid tot een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie die dusdanig van aard is dat herstel niet (meer) mogelijk is.
5.4
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een voldragen g-grond. Voldoende is gebleken dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Daartoe is het volgende redengevend.
5.5
Tussen partijen is een conflict ontstaan dat lijkt te zijn begonnen met het gesprek van 26 mei 2020 over (met name) de wijze van communiceren door [verweerder] en het op termijn komen te vervallen van zijn functie. Nadien hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden, waarvan enkele (deels zonder dat vooraf aan Zadkine kenbaar te maken) door [verweerder] zijn opgenomen. Uit de overlegde transcripties en geluidsopnamen van de gesprekken blijkt dat aan beide kanten - vooral tussen [naam 2] en [verweerder] - de gemoederen hoog zijn opgelopen en het conflict zich verder heeft verhard. Dat sprake is van een conflict wordt overigens door [verweerder] ook onderkend.
5.6
Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de zitting is de kantonrechter gebleken dat beide partijen een aandeel hebben gehad in het gerezen arbeidsconflict. [verweerder] heeft weinig zelfinzicht getoond door de hem gegeven feedback over onder andere zijn wijze van communiceren volledig buiten zichzelf te plaatsen en volledig ‘in de aanval te gaan’. Zakelijke beslissingen van zijn leidinggevende over bijvoorbeeld het op termijn vervallen van zijn functie, de communicatie met leverancier [naam 10] en de beslissingen inzake het P2P project worden door [verweerder] in twijfel getrokken. [verweerder] heeft volhard in zijn eigen standpunten hieromtrent en in zijn verwijten aan het adres van Zadkine. Daarbij komt dat op verzoek van [verweerder] een gesprek heeft plaatsgevonden met [naam 6] , lid van het CvB, waarna [verweerder] hem herhaaldelijk e-mails heeft gestuurd met ‘eisen’, zoals ‘verontschuldigingen van [naam 2] ’ en ‘een duidelijke uitleg op welke wijze en door wie zijn werkzaamheden als contractbeheerder zullen worden overgenomen’. [verweerder] heeft hiermee blijk gegeven van onvoldoende gevoel voor de verhoudingen binnen Zadkine. Het is niet aan [verweerder] om eisen te stellen aan zijn leidinggevenden als hij hen (op zichzelf, dat wil de kantonrechter wel aannemen, goed bedoelde) adviezen geeft en die adviezen – om welke reden dan ook – niet door zijn leidinggevenden worden opgevolgd.
5.7
Anderzijds heeft ook Zadkine een aandeel gehad in het gerezen conflict. Achteraf kan worden vastgesteld dat [naam 2] mogelijk wat te zakelijk is geweest in het contact met [verweerder] . Bovendien is door Zadkine niet weersproken dat tijdens de gesprekken met [verweerder] uitspraken zijn gedaan als “het enige wat nog de redding zou kunnen zijn is als nu gewoon blijkt dat je psychisch ziek bent en weer beter wordt, want dit kan niet en je liegt aan alle kanten”, “als ik jou was geweest was ik al 30 keer weg geweest bij Zadkine” en “ik ben blij dat ik hier de vrouw ben en jij de man en niet andersom, anders had je me nog valselijk beschuldigd van seksuele intimidatie”. Dergelijke uitspraken hebben niet in positieve zin bijgedragen aan de verstandhouding tussen partijen.
5.8
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Zadkine door verschillende gesprekken met [verweerder] te voeren en door, overigens ook conform het advies van de bedrijfsarts, een mediationtraject aan te gaan voldoende constructieve en reële pogingen gedaan om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen. Na acht mediationsessies is gebleken dat deze niet tot een oplossing hebben geleid. Voor zover [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd dat met de mediation geen reële poging is gedaan tot een oplossing te komen doordat [naam 2] slechts bij de eerste mediationsessie aanwezig is geweest, volgt de kantonrechter [verweerder] hierin niet. Immers, uit het door [verweerder] (met toestemming van de betrokkenen) in het geding gebrachte verslag van de eerste mediationsessie blijkt dat in onderling overleg tussen partijen is afgesproken dat vanaf de tweede sessie [naam 2] niet meer zal deelnemen aan de mediation en dat in haar plaats een collega bij het volgende gesprek zal aanhaken.
Herplaatsing
5.9
Gelet op de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, is de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing binnen een redelijke termijn in dit geval niet in de rede ligt. Daarbij komt dat [verweerder] zijn stelling dat hij elders binnen Zadkine zou kunnen worden herplaatst ook niet nader heeft onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld vacatures van functies die voor hem geschikt zouden zijn. Ter zitting heeft [verweerder] verklaard dat hij zijn werkzaamheden voor Zadkine kan blijven doen en dat zijn leidinggevende [naam 2] dan (tijdelijk) door [naam 6] zou moeten worden vervangen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit gelet op de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie geen reële herplaatsingsmogelijkheid.
5.1
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter concluderend van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst. Herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede. Het verzoek wordt daarom ingewilligd.
Datum ontbinding
5.11
Nu het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert (artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder a BW). In dit geval leidt dat er toe dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2021 zal worden ontbonden. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen door Zadkine. Het verzoek van [verweerder] rekening te houden met de geldende opzegtermijn van drie maanden en de proceduretijd niet af te trekken, omdat de zitting eerst op 6 september 2021 zou plaatsvinden maar op verzoek van Zadkine is verzet naar een latere datum, wijst de kantonrechter af. Het enkele feit dat de zitting op verzoek van Zadkine naar een latere datum is verplaatst, is geen reden artikel 7:671b lid 9 sub a BW, waarbij de proceduretijd wordt afgetrokken, buiten toepassing te laten.
Transitievergoeding
5.12
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Tussen partijen is ook niet in geschil dat [verweerder] in 2017, met betrekking tot het dienstverband tot 1 september 2017, al een transitievergoeding ter hoogte van € 2.854,47 bruto van Zadkine heeft ontvangen en dat deze in mindering moet worden gebracht op de te ontvangen transitievergoeding. Partijen hebben een verschillende berekening van de transitievergoeding overgelegd, aangezien beide partijen van een andere einddatum van de arbeidsovereenkomst zijn uitgegaan. Beide partijen gaan blijkens de overgelegde berekeningen wel uit van een bruto maandloon van € 5.156,77 inclusief 8% vakantietoeslag en dertiende maand. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen met een einddatum 1 december 2021 zelf in staat zijn de hoogte van de transitievergoeding te bepalen (waarop de reeds betaalde transitievergoeding in mindering wordt gebracht) en zal Zadkine veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding.
5.13
De door [verweerder] verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding zal de kantonrechter op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijzen vanaf 1 januari 2022, zijnde een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
De verzoeken van [verweerder]
Billijke vergoeding en immateriële vergoeding
5.14
Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, wordt toegekomen aan de beoordeling van de (voorwaardelijke) (tegen)verzoeken van [verweerder] . [verweerder] heeft verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter ziet geen aanleiding [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.15
Een billijke vergoeding kan worden toegekend wanneer de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 sub c BW). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zich alleen zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als de werkgever grovelijk zijn verplichtingen niet nakomt en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als de werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als doel een onwerkbare situatie te creëren (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 34). Wat [verweerder] naar voren heeft gebracht is onvoldoende om ernstig verwijtbaar handelen van Zadkine aan te nemen.
5.16
[verweerder] stelt dat de verstoorde arbeidsrelatie te wijten is aan het handelen van Zadkine en dat haar hiervan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens [verweerder] is hij onheus bejegend c.q. weggepest door [naam 2] . Gelet op hetgeen de kantonrechter hiervoor onder randnummer 5.5 tot en met 5.7 heeft overwogen, hebben beide partijen een aandeel gehad in het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie. Niet gezegd kan echter worden dat het aandeel van Zadkine daarin zodanig is, dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Gelijk de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs op 21 juli 2021 heeft geoordeeld, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van pestgedrag door [naam 2] . Partijen kunnen simpelweg niet meer met elkaar door één deur, zonder dat dit Zadkine (of [verweerder] ) in overwegende mate kan worden verweten.
5.17
Ook voor toekenning van een immateriële vergoeding ex artikel 6:106 BW, zoals door [verweerder] verzocht, ziet de kantonrechter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding. De vergelijking met de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 12 januari 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:100) gaat niet op, alleen al omdat in die zaak is geoordeeld dat wel sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
Opleidingsbudget
5.18
Verder heeft [verweerder] verzocht te bepalen dat Zadkine hem een opleidingsbudget van € 6.000,- exclusief BTW ter beschikking stelt. Dit verzoek wijst de kantonrechter af. Dat - zoals [verweerder] heeft gesteld - tijdens functionerings- en ontwikkelgesprekken en tijdens onderhandelingen tussen partijen over einde van de arbeidsovereenkomst over het opleidingsbudget is gesproken, maakt niet dat tussen partijen is overeengekomen dat dit bij het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden uitbetaald.
Proceskosten
5.19
Gelet op de aard van deze zaak zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten zullen dragen. Het verzoek van [verweerder] Zadkine te veroordelen in de advocaatkosten van € 16.735,- te vermeerderen met nog bijkomende advocaatkosten, wijst de kantonrechter derhalve af.
Intrekken verzoek
5.2
Omdat geen billijke vergoeding wordt toegekend, bestaat er geen aanleiding om Zadkine in de gelegenheid te stellen haar verzoek in te trekken.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2021;
veroordeelt Zadkine om aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
44483