ECLI:NL:RBROT:2021:10911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/3107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een bestuursrechtelijke boete opgelegd op basis van de Wet dieren en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen [naam verzoeker], h.o.d.n. [naam bedrijf], en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een boete van € 1.500,- die aan verzoeker was opgelegd wegens een overtreding van de Wet dieren. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard door verweerder. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 heeft verweerder aangegeven dat er een herziene beslissing op bezwaar zou volgen, waarbij de boete zou worden ingetrokken. Op 2 november 2021 heeft verweerder inderdaad een herziene beslissing genomen, waarin het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond werd verklaard en de boete werd herroepen. Verzoeker heeft vervolgens op 9 november 2021 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker het verzoek om proceskostenvergoeding niet tijdig had ingediend, aangezien het ingevulde formulier pas bij de intrekking van het beroep was overgelegd, en niet op de dag van de zitting. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, ondanks dat verweerder in de herziene beslissing op bezwaar aan verzoeker tegemoet was gekomen. De rechtbank concludeert dat de boete van € 1.500,- komt te vervallen, maar dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3107
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam verzoeker] h.o.d.n. [naam bedrijf], te [plaatsnaam], verzoeker,

gemachtigde: [naam 1],
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam verzoeker]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2], senior toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat er een herziene beslissing op bezwaar zal volgen en dat de boete zal worden ingetrokken.
Op 2 november 2021 heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond is verklaard.
Op 9 november 2021 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Bij de intrekking van het onderhavige beroep heeft verzoeker een ingevuld “formulier proceskosten” gevoegd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener daarvan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroordeeld.
2. In de nieuwe beslissing op bezwaar van 2 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en het primaire besluit herroepen. Hiermee is de boete van
€ 1.500,- komen te vervallen. De reden hiervoor is dat achteraf bezien uit het rapport van bevindingen van 4 augustus 2017 niet kan worden afgeleid dat verzoeker de vermeende overtreding heeft begaan. Uit de beschrijving in het rapport van de twee uitgevoerde letseltellingen blijkt niet welke kleur de bloedingen hadden en wat de omvang hiervan was. Verder staat in dit rapport ook niet expliciet dat is geteld volgens Bijlage 2, Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis. Daarnaast is volgens verweerder van belang dat het door de toezichthouder ingevulde letseltellingsformulier van 24 juli 2017 ten onrechte niet aan het dossier is toegevoegd.
Gelet hierop is verweerder in deze herziene beslissing op bezwaar aan verzoeker tegemoetgekomen.
3. De rechtbank ziet evenwel in dit geval geen aanleiding om het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te wijzen, nu verzoeker dit verzoek niet tijdig heeft ingediend. Verzoeker heeft immers niet uiterlijk op de dag van de zitting het ingevulde “formulier proceskosten” bij de rechtbank ingediend, maar dit pas bij zijn intrekkingsverklaring ingediend. Bij de uitnodigingsbrief voor de zitting, die de rechtbank op 14 september 2021 aan verzoeker heeft gestuurd, heeft de rechtbank “het formulier proceskosten” gevoegd waarbij ook een toelichting op dit formulier is gegeven. In deze toelichting staat dat verzoeker het ingevulde proceskostenformulier zo spoedig mogelijk aan de rechtbank dient op te sturen of uiterlijk bij aanvang van de zitting aan de griffier dient te overhandigen. Dit heeft verzoeker nagelaten.
4. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 november 2021.
griffier rechter
De rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven