ECLI:NL:RBROT:2021:1087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
FT EA 20/---
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding faillissementsrekest op grond van de Betalingsuitstelwet COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2021 een tussenbeschikking gegeven in een faillissementsprocedure. De verzoekster, een vennootschap naar Deens recht, had verzocht om faillietverklaring van de verweerster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De verweerster heeft echter een beroep gedaan op de Tijdelijke Wet COVID-19 SZW en JenV, ook wel bekend als de Betalingsuitstelwet, en verzocht om aanhouding van het faillissementsrekest. De rechtbank heeft de procedure op 5 januari 2021 in gang gezet en de partijen geïnformeerd over de zitting. De verweerster heeft op 14 januari 2021 een beroep gedaan op de Betalingsuitstelwet, maar had niet het vereiste formulier ingediend. Na verschillende zittingen, waarbij de partijen telefonisch zijn gehoord, heeft de rechtbank op 2 februari 2021 de behandeling van het verzoekschrift aangehouden tot 6 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerster summierlijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de COVID-19-pandemie in financiële problemen verkeert en dat er een vooruitzicht is dat zij haar schuldeisers na de gevraagde uitsteltermijn kan voldoen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot aanhouding van de faillissementsprocedure toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
tussenbeschikking op het verzoek van:
De vennootschap naar Deens recht
[verzoekster]
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1] , Denemarken
verzoekster
advocaat: mr. G. Janssen
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster]
gevestigd te [plaats 2]
verweerster.

1.De procedure

1.1
De griffier van de rechtbank heeft verzoekster en verweerster schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 5 januari 2021. Bij brief van 29 december 2020 heeft de griffier van de rechtbank verweerster gewezen op de mogelijkheid om de rechtbank op grond van de Tijdelijke Wet COVID-19 SZW en JenV (hierna: Betalingsuitstelwet) te vragen het ingediende verzoek tot faillietverklaring aan te houden voor ten hoogste twee maanden en toegelicht op welke wijze dat verzoek gedaan moet worden.
1.2
Op 4 januari 2021 is van verzoekster een faxbericht ontvangen met een verzoek om aanhouding van twee weken.
1.3
Op 14 januari 2021 is van verweerster een e-mail ontvangen met daarin een beroep op de Betalingsuitstelwet. Van verweerster is geen daartoe formulier zoals genoemd in artikel 2.2. Betalingsuitstelwet (hierna: het Formulier) ontvangen. Verweerster gaf eveneens aan door gezondheidsklachten niet fysiek bij de zitting van 19 januari 2021 aanwezig te kunnen zijn.
1.4
Ter zitting van 19 januari 2021 zijn, met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), telefonisch gehoord:
- mr. G. Janssen, advocaat van verzoekster;
- mevrouw [naam] , bestuurder van verweerster.
1.5
De rechtbank heeft ter zitting van 19 januari 2021 de behandeling van het verzoekschrift aangehouden tot 26 januari 2021 teneinde verweerster de gelegenheid te bieden een volledig beroep te doen op de Betalingsuitstelwet.
1.6
Van verweerster is op 22 januari 2021 een e-mailbericht met als bijlage het Formulier ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
1.7
Ter zitting van 26 januari 2021 zijn, met toepassing van TARIC, telefonisch gehoord:
- mr. G. Janssen, advocaat van verzoekster;
- mevrouw [naam] , bestuurder van verweerster.
1.8
Op de zitting van 26 januari 2021 heeft de rechtbank de behandeling vervolgens andermaal aangehouden tot 2 februari 2021 met het verzoek aan verweerster om de advocaat van aanvraagster de bijlagen behorende bij het Formulier toe te zenden.
1.9
Ter zitting van 2 februari 2021 zijn, met toepassing van TARIC, telefonisch gehoord:
- mr. G. Janssen, advocaat van verzoekster;
- mevrouw [naam] , bestuurder van verweerster.
1.1
Bij email van 5 februari 2021 heeft verweerster naar aanleiding van de zitting aanvullende documenten gestuurd aan de rechtbank. Deze stukken zijn echter toegezonden op het moment dat al een datum en tijdstip voor uitspraak was bepaald en zullen dus bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten
.
1.11
De uitspraak is ter zitting van 2 februari 2021 bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank zal eerst het door verweerster ingediende aanhoudingsverzoek, waarmee verweerster een beroep doet op de Betalingsuitstelwet, beoordelen.
2.2
Volgens art 2.2 lid 2 Betalingsuitstelwet dient een schuldenaar summierlijk aannemelijk te maken dat hij verkeert in de toestand waarin hij uitsluitend of hoofdzakelijk als gevolg de uitbraak van het COVID-19-virus, zijn onderneming niet zoals gebruikelijk heeft kunnen voortzetten en daardoor tijdelijk niet in staat is om voort te gaan met het betalen van zijn schulden. Deze toestand wordt in ieder geval vermoed aanwezig te zijn als de schuldenaar informatie over zijn financiële positie overlegt waar blijkt dat:
a. hij vóór de uitbraak van het COVID-19-virus of de beperkende maatregelen die sinds 15 maart 2020 in verband daarmee zijn afgekondigd, voldoende liquide middelen had om zijn opeisbare schulden te voldoen, en
b. sinds de uitbraak van het COVID-19-virus of de afkondiging van die maatregelen sprake is geweest van een omzetverlies van ten minste 20% ten opzichte van de gemiddelde omzet in de drie voorgaande maanden.
2.3
Conform het bepaalde in artikel 2.2 lid 3 Betalingsuitstelwet wijst de rechtbank het verzoek tot aanhouding toe als:
a. summierlijk blijkt van een situatie als bedoeld in het tweede lid;
b. het vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van de door de rechtbank gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, en,
c. de schuldeiser of schuldeisers door wie het verzoek tot faillietverklaring is ingediend met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn of hun belangen worden geschaad.
2.4
Het door verweerster ingevulde en het vervolgens ter zitting behandelde Formulier houdende beroep op tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19 heeft de rechtbank overtuigd dat verweerster voor half maart 2020 voldoende liquide middelen had om haar opeisbare vorderingen te voldoen. Het feit dat de vordering van verzoekster onbetaald werd gelaten, hield verband met een geschil over leveringen aan de door verweerster geëxploiteerde kledingwinkel en over het al dan niet mogen retourneren van geleverde goederen. Uit de aangeleverde stukken voor de aangifte omzetbelasting blijkt voorts dat de omzet van verweerster drastisch (en met ruim meer dan twintig procent) is gedaald sinds het eerste kwartaal van 2020 en de twee daaraan voorafgaande kwartalen. Derhalve is summierlijk gebleken van een situatie als bedoeld in artikel 2.2. lid 3 onder a van de Betalingsuitstelwet. Daarnaast is (conform het vereiste van artikel 2.2. lid 3 onder b van de Betalingsuitstelwet) voldoende duidelijk geworden dat het vooruitzicht bestaat dat verweerster na verloop van de gevraagde uitsteltermijn van twee maanden haar schuldeisers zal kunnen bevredigen. Verzoekster heeft daartoe onweersproken gesteld dat zij een deel van haar voorraad reeds heeft verkocht en uit dien hoofde op afzienbare termijn een (groot) deel van de vordering van verzoekster kan voldoen. Voldoende aannemelijk is geworden dat het resterende deel van de vordering binnen twee maanden voldaan kan worden uit andere verkoopopbrengsten (onder andere uit online verkoop via social media). Verder is niet gesteld noch gebleken dat verzoekster onredelijk in haar belangen wordt geschaad bij toewijzing van het aanhoudingsverzoek, zodat ook is voldaan aan het vereiste van artikel 2.2. lid 3 onder c van de Betalingsuitstelwet.
2.5
Nu, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2 lid 3 onder a, b en c van voornoemde wet is voldaan, dient het verzoek van verweerster tot aanhouding van de behandeling van het faillissementsverzoek te worden toegewezen. De behandeling zal worden voortgezet op 6 april 2021.

3.De beslissing

De rechtbank,
- bepaalt dat behandeling van onderhavig verzoekschrift tot faillietverklaring wordt aangehouden tot 6 april 2021 om 10.00 uur.
Deze tussenbeschikking is gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.M. Houben, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.
De griffier is buiten staat deze beschikking
mede te ondertekenen.