In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en twee gedaagden, die als huurders betrokken zijn bij een huurovereenkomst. De eiseres, Vestia, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 4.034,90, die was ontstaan van maart tot en met september 2021. De gedaagden erkenden de huurachterstand, maar stelden voor een betalingsregeling te treffen. Vestia ging hier niet mee akkoord, omdat de gedaagden ook de lopende huur niet betaalden.
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van meer dan drie maanden een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichting vormde, wat ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter wees de vordering van Vestia toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werden de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke kosten en verschenen rente. De kantonrechter gaf de gedaagden de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen met Vestia, maar benadrukte dat dit niet zonder instemming van Vestia kon worden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt de gevolgen van wanbetaling in huurrelaties en de rechten van verhuurders om bij substantiële huurachterstanden tot ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan. De rechter heeft de proceskosten aan de gedaagden opgelegd, aangezien zij in het ongelijk zijn gesteld.