In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021, is een vordering in incident aan de orde. De eiser, aangeduid als '[eiser]', heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als '[gedaagde]', met betrekking tot onverschuldigde betalingen van partneralimentatie. De eiser vordert een bedrag van € 3.301,24, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft zijn vordering gebaseerd op een wijziging van de alimentatiebeschikking door de rechtbank Rotterdam. De gedaagde heeft de vordering betwist en verzocht om afwijzing, met veroordeling van de eiser in de proceskosten.
In het incident heeft de verzoekster, aangeduid als '[verzoekster]', verzocht om verwijzing van de procedure naar de familiekamer van de rechtbank Rotterdam, waar een verzoekschrift tot vaststelling van alimentatiebetalingen aanhangig is. De gedaagde heeft zich verweerd tegen deze vordering, stellende dat verwijzing niet mogelijk is omdat het gaat om een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure, die niet onder artikel 220, lid 1 Rv vallen.
De kantonrechter heeft overwogen dat artikel 220, lid 1 Rv enkel van toepassing is op dagvaardingszaken en dat de vordering tot verwijzing in dit geval niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de vordering in het incident afgewezen en de verzoekster veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van repliek en (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie door de eiser.