ECLI:NL:RBROT:2021:10845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
9337220 CV EXPL 21-23526
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering in incident tot verwijzing naar de familiekamer op grond van artikel 220 Rv

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021, is een vordering in incident aan de orde. De eiser, aangeduid als '[eiser]', heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als '[gedaagde]', met betrekking tot onverschuldigde betalingen van partneralimentatie. De eiser vordert een bedrag van € 3.301,24, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft zijn vordering gebaseerd op een wijziging van de alimentatiebeschikking door de rechtbank Rotterdam. De gedaagde heeft de vordering betwist en verzocht om afwijzing, met veroordeling van de eiser in de proceskosten.

In het incident heeft de verzoekster, aangeduid als '[verzoekster]', verzocht om verwijzing van de procedure naar de familiekamer van de rechtbank Rotterdam, waar een verzoekschrift tot vaststelling van alimentatiebetalingen aanhangig is. De gedaagde heeft zich verweerd tegen deze vordering, stellende dat verwijzing niet mogelijk is omdat het gaat om een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure, die niet onder artikel 220, lid 1 Rv vallen.

De kantonrechter heeft overwogen dat artikel 220, lid 1 Rv enkel van toepassing is op dagvaardingszaken en dat de vordering tot verwijzing in dit geval niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de vordering in het incident afgewezen en de verzoekster veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van repliek en (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie door de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9337220 CV EXPL 21-23526
uitspraak: 5 november 2021
vonnis in het incident van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident en in reconventie,
gemachtigde: [naam],
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident en in reconventie,
gemachtigde: mr. P.J. de Bruin.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 30 juni 2021;
de incidentele conclusie tot verwijzing tevens conclusie van antwoord in conventie en voorwaardelijke eis in reconventie;
de conclusie van antwoord in het incident;
de overgelegde producties.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..Het geschil in de hoofdzaak

1.1
[eiser] vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 3.301,24 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.660,24 vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
1.2
[eiser] legt aan zijn vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [eiser] heeft in de periode 1 januari 2020 t/m 31 oktober 2020 aan [gedaagde] voor een bedrag van € 2.660,24 aan partneralimentatie betaald. Deze betalingen diende [eiser] te verrichten ter uitvoering van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2018 (200.235.789/01 en 200.235.790/01). Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2020 (C/10/599630/ FA RK 20-4852) is de beschikking van het gerechtshof Den Haag echter gewijzigd. De alimentatie is per 1 januari 2020 bepaald op nihil, waardoor de door [eiser] gedane betalingen onverschuldigd zijn verricht. Tot op heden is [gedaagde] in gebreke gebleven om de onverschuldigd betaalde alimentatie terug te betalen. Hierdoor heeft [eiser] tevens buitengerechtelijke kosten moeten maken.
1.3
[gedaagde] verzoekt afwijzing van de vorderingen met de veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Op het verweer van [gedaagde] zal – voor zover van belang in onderhavige zaak – hierna verder worden ingegaan.

2..Het geschil in het incident

2.1
[verzoekster] vordert bij incidentele conclusie onderhavige procedure te verwijzen, ex artikel 220 lid 1 Rv, naar de familiekamer van de rechtbank Rotterdam, die het op 3 september 2021 door [verzoekster] ingediende verzoekschrift behandelt.
2.2
[verzoekster] legt aan haar incidentele vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [verzoekster] heeft op 3 september 2021 een verzoekschrift tot vaststelling van alimentatiebetalingen ten laste van [verweerder] ingediend. Omdat onderhavige procedure en het verzoekschrift verknocht zijn, verzoekt [verzoekster] om onderhavige procedure te laten behandelen door de rechtbank die de verzoekschriftprocedure behandelt.
2.3
[verweerder] verweert zich door – kort weergegeven – primair te stellen dat er geen verwijzing kan plaatsvinden op grond van artikel 220, lid 1 Rv. Dit omdat het niet mogelijk is om verwijzing te vorderen als er sprake is van een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure. Subsidiair stelt [verweerder] dat er geen sprake kan zijn van verwijzing omdat er geen sprake is van dusdanige connexiteit dat de consistentie van uitspraken in gevaar kan komen. In deze procedures zijn namelijk verschillende rechtsvragen aan de orde.

3..De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 220 lid 1 Rv kan een partij bij een procedure vorderen dat een jongere aanhangige zaak wordt verwezen naar de rechter van gelijke rang die een eerder aanhangig gemaakte zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp behandelt, of die een eerder aanhangig gemaakte, met de jongere zaak verknochte, zaak behandelt.
3.2
Overwogen wordt dat artikel 220 lid 1 Rv is geplaatst in de titel betreffende de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg. Het artikel spreekt, zowel voor wat betreft de oudere als de jongere zaak, over “aanhangig gemaakte” zaken. Op grond van artikel 125 lid 1 Rv is een zaak aanhangig vanaf de dag van dagvaarding. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt het vorenstaande met zich, dat verwijzing op de voet van artikel 220 Rv alleen aan de orde kan zijn wanneer het gaat om dagvaardingszaken. In dit incident wordt echter gevorderd om de hoofdzaak die bij deze kantonrechter aanhangig is gemaakt te verwijzen naar de familiekamer van de rechtbank Rotterdam, waar een verzoekschriftprocedure is aangevangen. Gelet op het vorenstaande is dit, zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, niet mogelijk. De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.3
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten van dit incident.
3.4
In de hoofdzaak zal de zaak naar de rol worden verwezen voor conclusie van repliek tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van dit incident, aan de zijde van [verweerder] bepaald op € 218 (1 punt x € 218,-);
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 7 december 2021 om 13:30 uurvoor het nemen van een conclusie van repliek tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie door [eiser].
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.44236