In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is er een conventionele vordering tot terugbetaling van een lening en een reconventionele vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen aan de orde. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn in geschil over de aard van de betalingen die door eiser aan gedaagde zijn gedaan. Eiser stelt dat hij in de periode van 2017 tot 2019 in totaal € 2.474,65 aan gedaagde heeft betaald, waarvan € 1.281,- direct aan gedaagde en € 1.146,64 aan haar schuldeisers. Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 2.112,67, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, omdat gedaagde slechts een deel van het bedrag heeft terugbetaald. Gedaagde betwist dat er sprake is van een lening en stelt dat de betalingen als giften moeten worden beschouwd.
In reconventie vordert gedaagde dat eiseres wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 637,55, omdat deze betalingen volgens gedaagde onverschuldigd zijn gedaan. Eiseres stelt dat zij onder druk van gedaagde heeft betaald, wat door de politie is erkend. De kantonrechter heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van hun stellingen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling van de vorderingen in conventie en reconventie. De kantonrechter heeft op 16 november 2021 een rolzitting bepaald voor partijen om hun bewijsaanbod en verhinderdata op te geven.