ECLI:NL:RBROT:2021:10838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
9218491 CV EXPL 21-16943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling lening en onverschuldigde betalingen in een affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is er een conventionele vordering tot terugbetaling van een lening en een reconventionele vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen aan de orde. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn in geschil over de aard van de betalingen die door eiser aan gedaagde zijn gedaan. Eiser stelt dat hij in de periode van 2017 tot 2019 in totaal € 2.474,65 aan gedaagde heeft betaald, waarvan € 1.281,- direct aan gedaagde en € 1.146,64 aan haar schuldeisers. Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 2.112,67, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, omdat gedaagde slechts een deel van het bedrag heeft terugbetaald. Gedaagde betwist dat er sprake is van een lening en stelt dat de betalingen als giften moeten worden beschouwd.

In reconventie vordert gedaagde dat eiseres wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 637,55, omdat deze betalingen volgens gedaagde onverschuldigd zijn gedaan. Eiseres stelt dat zij onder druk van gedaagde heeft betaald, wat door de politie is erkend. De kantonrechter heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van hun stellingen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling van de vorderingen in conventie en reconventie. De kantonrechter heeft op 16 november 2021 een rolzitting bepaald voor partijen om hun bewijsaanbod en verhinderdata op te geven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9218491 CV EXPL 21-16943
uitspraak: 29 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. E.B. van den Ouden,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.J.M. van Daalhuizen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 21 april 2021, met herstelexploot van 4 mei 2021;
de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie;
het tussenvonnis van 12 juli 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de nadere producties van [gedaagde];
de nadere producties van [eiser];
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2021;
de overgelegde producties van [eiser] en [gedaagde].
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Partijen hebben gedurende meerdere jaren een (vriendschappelijke dan wel affectieve) relatie gehad. Deze is januari 2020 tot een einde gekomen.
2.2
Gedurende deze relatie heeft [eiser] in de periode 2017 - 2019 voor een bedrag van € 1.281,- betalingen aan [gedaagde] verricht. [eiser] heeft daarnaast voor een bedrag van € 1.146,64 betalingen verricht aan schuldeisers van [gedaagde].
2.3
[gedaagde] heeft in de periode van januari 2020 – juli 2020 voor een bedrag van € 637,55 betalingen verricht aan [eiser].

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[eiser] vordert in conventie om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.112,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.837,10 vanaf 6 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief eventuele nakosten.
3.2
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] heeft [gedaagde] voor in totaal € 2.474,65 aan geld uitgeleend of voor haar betalingen gedaan. Partijen zijn medio januari 2020 overeengekomen dat [gedaagde] dit bedrag in maandelijkse termijnen van € 150,- zou terugbetalen. Hiervan heeft [gedaagde] tot op heden slechts € 637,55 voldaan, zodat zij in gebreke is de overige € 1.837,10 aan [eiser] te voldoen. Omdat [gedaagde] haar verplichting niet is nagekomen moet zij tevens de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, voor een bedrag van € 275,57, en de proceskosten vergoeden.
3.3
[gedaagde] betwist dat er sprake is van een geldlening en voert in dit kader aan dat de betalingen van [eiser] een gift aan [gedaagde] betreffen. Zij geeft aan niets verschuldigd te zijn. Subsidiair vraagt zij het te betalen bedrag te matigen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[eiseres] vordert in reconventie om [verweerder] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 637,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, inclusief eventuele nakosten.
4.2
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De betalingen van [eiseres] aan [verweerder] hebben onverschuldigd plaatsgevonden. De door [verweerder] overgemaakte bedragen betroffen een gift. Na beëindiging van de relatie tussen partijen ging [verweerder] zich echter misdragen en heeft hij [eiseres] onder druk gezet om de door hem gedane betalingen te retourneren. Uit angst heeft [eiseres] toen diverse betalingen verricht. Hiertoe was zij echter niet gehouden.
4.3
[verweerder] betwist dat de betalingen van [eiseres] onverschuldigd hebben plaatsgevonden.
4.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

vordering in conventie

5.1
Tussen partijen is allereerst in geschil of de door [eiser] gedane betalingen een lening of een gift aan [gedaagde] betreffen. Volgens [eiser] is er sprake van een geldlening. Hij stelt in dit kader dat partijen op of omstreeks 15 januari 2020 met elkaar zijn overeengekomen dat [gedaagde] het hierboven gespecificeerde bedrag zou terugbetalen in maandelijkse termijnen van € 150,-. [eiser] heeft ter ondersteuning hiervan een verklaring van [naam] ingebracht, waarin deze verklaart getuige te zijn geweest van deze betalingsafspraak. [gedaagde] betwist echter dat er sprake is van een geldlening en voert in dit kader aan dat [eiser] nooit heeft laten blijken dat de door hem gedane betalingen gelden betroffen die hij leende aan [gedaagde] en door haar moesten worden terugbetaald. [gedaagde] heeft dan ook nimmer afspraken gemaakt over de terugbetaling van deze bedragen.
5.2
Het volgende wordt overwogen. Het is volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er sprake is van een geldlening. Gelet op het door [eiser] aangevoerde voldoet hij aan zijn stelplicht. [gedaagde] betwist de vordering echter dermate gemotiveerd, dat de vordering van [eiser] in deze stand van het geding niet vaststaat.
5.3
Gelet hierop zal de kantonrechter [eiser], conform zijn aanbod, in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren dat er sprake is van een geldlening tussen partijen. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing in conventie aangehouden.
vordering in reconventie
5.4
Tussen partijen is tot slot in geschil of de door [eiseres] gedane betalingen onverschuldigd zijn verricht. [eiseres] stelt in dit kader het volgende. Na beëindiging van de relatie tussen [verweerder] en [eiseres] is [eiseres] door [verweerder] onder druk gezet de van hem ontvangen gelden terug te betalen. Deze druk werd dermate ernstig dat de politie tussenbeide is moeten komen. Hierop heeft de politie [verweerder] ten stelligste afgeraden zich in de buurt – en zeker niet in de woning – van [eiseres] te begeven, om verdere escalatie te voorkomen. [verweerder] betwist echter dat er sprake is van een onverschuldigde betaling en voert in dit kader aan dat de betalingen juist aflossingen van de geldlening betroffen. [eiseres] heeft dus juist verschuldigd betaald. Daarnaast betwist [verweerder] dat er sprake is geweest van druk of bedreiging en voert hij aan dat hij nimmer de politie heeft gezien of gesproken, zodat hij niet op last van de politie uit de buurt van [eiseres] moest blijven.
5.5
Het volgende wordt overwogen. Het is volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiseres] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er sprake is van een onverschuldigde betaling. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerder] en gelet op het door [eiseres] aangevoerde, is er op dit moment door [eiseres] onvoldoende gesteld om tot toewijzing van haar vordering over te gaan. Het is de kantonrechter met name onvoldoende duidelijk hoe [eiseres] onverschuldigd aan [verweerder] heeft betaald, terwijl vaststaat dat [verweerder] –zij het vrijwillig – betalingen voor en aan [eiseres] heeft verricht. [eiseres] heeft echter in conventie uitvoerig gemotiveerd dat de betalingen van [verweerder] een gift betreffen en dat zij onder druk heeft gehandeld. Deze druk zou zijn (h)erkend door de politie, in de vorm van een aanwijzing aan [verweerder].
5.6
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter [eiseres], conform haar aanbod, in de gelegenheid stellen om bewijs te leveren van haar stelling dat er sprake is van een onverschuldigde betaling. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
zowel in conventie als in reconventie
5.7
De kantonrechter merkt op dat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw samenhangen, zodat er reden is deze in het vervolg van de procedure zoveel mogelijk samen te behandelen.
5.8
De zaak wordt naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of en hoe zij hun stellingen willen bewijzen. Zij worden daarnaast in de gelegenheid gesteld om verhinderdata op te geven voor de maanden december 2021 tot en met februari 2022.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
laat [eiser] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat sprake is van een geldlening van hem aan [gedaagde];
in reconventie:
laat [eiseres] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat sprake is van een door haar verrichte onverschuldigde betaling.
zowel in conventie als in reconventie:
bepaalt dat [eiser] en [gedaagde] zich op de rolzitting van
dinsdag 16 november 2021bij akte moeten uitlaten of, en zo ja hoe, zij bovenvermeld bewijs willen leveren, waarbij wordt opgemerkt dat de akte uiterlijk de dag voor de genoemde zitting om 12.00 uur door de rechtbank ontvangen moet zijn;
bepaalt dat [eiser] en [gedaagde] zich op de rolzitting van
dinsdag 16 november 2021bij diezelfde akte dienen uit te laten over hun verhinderdata voor de maanden december 2021 tot en met februari 2022;
bepaalt dat als [eiser] en/of [gedaagde] schriftelijk bewijs willen leveren, zij dit schriftelijke bewijs tegelijk met hun akte in het geding moeten brengen;
bepaalt dat als [eiser] en/of [gedaagde] getuigen willen laten horen, zij in hun akte moeten opgeven de naam en woonplaats van de te horen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de genoemde drie maanden;
bepaalt dat een getuigenverhoor wordt gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 in Rotterdam ten overstaan van de kantonrechter die dit vonnis wijst;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236