ECLI:NL:RBROT:2021:10820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
C/10/621500 / HA ZA 21-587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot onbevoegdheid op grond van arbitraal beding afgewezen

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een incident waarbij Klatten Installaties B.V. een vordering heeft ingediend tot onbevoegdheid van de rechtbank op grond van een arbitraal beding. Klatten stelde dat de geschillen tussen partijen, voortvloeiend uit een overeenkomst van aanneming van werk, door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel moesten worden beslecht, zoals opgenomen in de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB). Breman Utiliteit Rotterdam B.V. voerde verweer en stelde dat de offerte van Klatten niet binnen de geldigheidsduur was aanvaard, waardoor de toepasselijkheid van de ALIB was komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat Klatten niet voldoende feiten had gesteld om aan te tonen dat de ALIB en het daarin opgenomen arbitrale beding van toepassing waren op de overeenkomst. De rechtbank verklaarde zich derhalve bevoegd om van de vordering van Breman in de hoofdzaak kennis te nemen. De incidentele vordering van Klatten werd afgewezen, en Klatten werd veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak zal op 22 december 2021 weer op de rol komen voor het nemen van de conclusie van antwoord door Klatten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621500 / HA ZA 21-587
Vonnis in incident van 10 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREMAN UTILITEIT ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLATTEN INSTALLATIES B.V.,
gevestigd te Rhoon,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.A.H.W. Meijer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Breman en Klatten genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2021, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van aanneming van werk gesloten uit hoofde waarvan Klatten werkzaamheden heeft verricht voor Breman.
2.2.
In de offerte van Klatten van 22 juni 2017 is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Geldigheid: 30 dagen na dagtekening
(…)
Voorwaarden: op al onze aanbiedingen, aanvaarding van opdrachten, mededelingen en overeenkomsten, zijn van toepassing de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007), vastgesteld door Uneto-Vni.(…)”
2.3.
Artikel 18 lid 2 van de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (hierna: ALIB) luidt:
“Elk geschil tussen technisch aannemer en klant, zal met uitsluiting van de gewone rechter worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de statuten van de Stichting Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en -Handel, gevestigd te ’s-Gravenhage, zoals die luiden drie maanden voor de dag waarop de Overeenkomst is gesloten.”
2.4.
In een e-mailbericht van Breman gericht aan Klatten van 8 januari 2018 is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“ (…) Hierbij stuur ik je alvast de inkooporder en de aannemingsovereenkomst is onderweg. (…)”
2.5.
In de Opdracht tot Onderaanneming van Breman gericht aan Klatten van 13 december 2017 (hierna: de aannemingsovereenkomst) is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Inkoopvoorwaarden
 De Algemene Inkoopvoorwaarden Installerende Bedrijven UNETO-VNI en de Aanvullende Algemene Inkoopvoorwaarden Onderaanneming, zijn op deze opdracht preferent van toepassing en vormen daarmee een onverbrekelijk geheel.
 De inkoopvoorwaarden worden met deze opdracht meegezonden.
 De toepasselijkheid van uw verkoopvoorwaarden is met nadruk uitgesloten. (…)”
2.6.
Artikel 39 van de Algemene Inkoopvoorwaarden Installerende Bedrijven luidt:
“In afwijking van de wettelijke regels voor de bevoegdheid van de burgerlijke rechter zal elk geschil tussen afnemer en leverancier, in geval de rechtbank bevoegd is, worden beslecht door de rechtbank in de vestigingsplaats of het arrondissement van de afnemer. De afnemer blijft echter bevoegd de leverancier te dagvaarden voor de volgens de wet of het toepasselijke internationale verdrag bevoegde rechter.”
2.7.
Artikel 11 lid 3 van de Aanvullende Algemene Inkoopvoorwaarden onderaanneming luidt:
“Indien het overleg niet tot een oplossing van het geschil leidt, dan is de burgerlijke rechter bevoegd.”

3..De vordering in de hoofdzaak

3.1.
Breman vordert in de hoofdzaak bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Klatten te veroordelen om aan Breman te betalen een schadevergoeding van € 81.407,82 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 21 juni 2019, althans 1 september 2020, althans 8 september 2020, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. Klatten te veroordelen aan Breman te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.598,08;
III. Klatten te veroordelen in de proceskosten.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Klatten vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering van Breman in de hoofdzaak kennis te nemen, met veroordeling van Breman tot betaling van de kosten van dit incident. Zij stelt daartoe – samengevat – het volgende.
4.1.1.
Op grond van artikel 18 lid 2 van de ALIB worden geschillen – met uitsluiting van de gewone rechter – beslecht door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel. Klatten heeft in haar offerte van 22 juni 2017 en onderaan elke pagina verwezen naar de ALIB en deze op alle aanbiedingen, aanvaarding van opdrachten, mededelingen en overeenkomsten van toepassing verklaard, waardoor de ALIB deel uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De door Breman overgelegde aannemingsovereenkomst van 13 december 2017 – waarin wordt verwezen naar de Algemene Inkoopvoorwaarden Installerende Bedrijven en de eigen inkoopvoorwaarden van Breman – maakt geen onderdeel uit van de overeenkomst tussen partijen, aangezien Klatten de aannemingsovereenkomst niet heeft ontvangen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Bovendien ontbreken hierin alle essentialia en is de aannemingsovereenkomst niet namens partijen ondertekend. Subsidiair beroept Klatten zich op vernietigbaarheid van de inkoopvoorwaarden van Breman op grond van artikel 6:234 BW, omdat deze voorwaarden niet aan haar ter hand zijn gesteld.
4.2.
Breman voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijk-verklaring van Klatten, althans tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van Klatten, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten. Breman voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.1.
Breman heeft de offerte van Klatten van 22 juni 2017 niet binnen de geldigheidsduur van 30 dagen aanvaard, waardoor dit aanbod – inclusief de toepasselijkheid van de ALIB – is komen te vervallen. De inkooporder van Breman van 8 januari 2018 geldt derhalve als een aanbod, welk aanbod door Klatten is aanvaard. De aannemingsovereenkomst maakt hiervan onderdeel uit en is zowel per post als per e-mail toegezonden aan Klatten, die de inhoud daarvan heeft geaccepteerd. Ook op grond van artikel 39 van de Algemene Inkoopvoorwaarden Installerende Bedrijven en artikel 11 lid 3 van de Aanvullende Algemene Inkoopvoorwaarden onderaanneming is de rechtbank bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het beroep van Klatten op vernietigbaarheid van de toepasselijke voorwaarden van Breman is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Voor zover de offerte van Klatten wel wordt aangemerkt als aanbod, geldt dat de toepasselijkheid van de voorwaarden van Klatten nadrukkelijk is uitgesloten in de aannemingsovereenkomst. Voor zover de door Klatten genoemde voorwaarden wel van toepassing zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst, doet Breman een beroep op vernietigbaarheid van deze voorwaarden, omdat deze niet aan Breman ter hand zijn gesteld.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.3.1.
Uit artikel 1022 Rv volgt dat indien een geschil bij een Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt en de gedaagde een beroep op een arbitraal beding doet dat voorziet in arbitrage, de rechter zich onbevoegd dient te verklaren, tenzij het arbitraal beding niet geldig tussen partijen is overeengekomen.
4.3.2.
De vraag of partijen in casu een arbitraal beding zijn overeengekomen, dient beantwoord te worden aan de hand van de wettelijke bepalingen over aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW) en de totstandkoming van rechtshandelingen in het algemeen (artikel 3:33 e.v. BW). De rechtbank stelt voorop dat aan het in het handelsverkeer tussen ondernemingen bedingen van toepasselijkheid van algemene voorwaarden dezelfde eisen worden gesteld als die in het algemeen gelden voor de totstandkoming van een overeenkomst. Er moet sprake zijn van aanbod en aanvaarding daarvan. De zinsnede “op al onze aanbiedingen, aanvaarding van opdrachten, mededelingen en overeenkomsten, zijn van toepassing de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (ALIB 2007), vastgesteld door Uneto-Vni.(…)” in de door Klatten aan Breman gestuurde offerte moet naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als onderdeel van de offerte en dus als een aanbod. Algemene voorwaarden zijn van toepassing wanneer de gelding daarvan door ondertekening van een geschrift of op andere wijze door de wederpartij is aanvaard. Beoordeeld dient dus te worden of de offerte van Klatten van 22 juni 2017 – waar het arbitraal beding deel van uitmaakt – moet worden gekwalificeerd als het aanvaarde aanbod naar aanleiding waarvan partijen een overeenkomst met elkaar hebben gesloten.
De rechtbank overweegt het volgende. Ten aanzien van de overeenkomst van aanneming van werk is niet duidelijk op welke wijze daarover tussen partijen overeenstemming is bereikt. Klatten, die zich op haar voorwaarden beroept, had feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit blijkt dat deze voorwaarden zijn overeengekomen toen de overeenkomst tot stand kwam. Dat heeft Klatten nagelaten. Zeker nu de offerte van Klatten een geldigheidsduur van 30 dagen had, terwijl pas ruim een half jaar na deze offerte een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, kon Klatten niet volstaan met een verwijzing naar haar offerte. Omdat Klatten heeft nagelaten voldoende feiten en/of omstandigheden te stellen als hiervoor bedoeld, kan niet worden geoordeeld dat de ALIB en het daarin opgenomen arbitrale beding op de overeenkomst van toepassing zijn.
4.3.3.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat partijen via de ALIB zijn overeengekomen dat het geschil in de hoofdzaak voorgebracht had moeten worden bij de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel.
4.3.4.
Aan de absolute bevoegdheid van de rechtbank zou alleen het arbitraal geding in de weg staan, maar het beroep daarop wordt verworpen. De relatieve bevoegdheid van de rechtbank is niet ter discussie gesteld. De rechtbank hoeft zich daarover dus niet uit te laten en kan hetgeen daarover in de voorwaarden van Breman is opgenomen, verder onbesproken laten. Of die voorwaarden toepasselijk zijn, kan op dit moment dus ook in het midden blijven.
4.3.5.
Gezien het voorgaande zal de incidentele vordering worden afgewezen. Klatten zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
4.3.6.
Klatten zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld (1 punt x tarief € 563,00).

5..De rechtbank

in het incident

5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Klatten in de kosten van het incident, aan de zijde van Breman tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 december 2021voor het nemen van de conclusie van antwoord door Klatten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.
3146 /638