In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen, [persoon A] en [persoon B], die samen erfgenamen zijn van hun overleden vader, de heer [naam erflater]. De zussen zijn in een juridische strijd verwikkeld over de inzage in bankafschriften van de erflater en de medewerking aan een overboeking van een bedrag van de boedelrekening. Eiseres, [persoon A], heeft in eerste instantie gevorderd dat gedaagde, [persoon B], haar medewerking verleent aan de inzage in de bankafschriften van de erflater over een bepaalde periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon B] de gevraagde bankafschriften inmiddels heeft verstrekt, maar dat [persoon A] niet heeft kunnen concretiseren welke bankafschriften zij nog mist. Hierdoor heeft [persoon A] geen belang meer bij de toewijzing van haar vordering.
Daarnaast heeft [persoon A] ook andere informatie over de bankrekening van de erflater willen opvragen, maar de rechtbank oordeelt dat zij deze informatie zelf kan opvragen met behulp van een verklaring van erfrecht. [persoon B] heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan een gewijzigde verklaring van erfrecht indien nodig. De rechtbank heeft de vorderingen van [persoon A] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.
In reconventie heeft [persoon B] gevorderd dat [persoon A] haar medewerking verleent aan de overboeking van een bedrag van € 7.764,97 van de boedelrekening naar een door [persoon B] op te geven bankrekening. [persoon A] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering, waardoor de rechtbank deze heeft toegewezen. Ook hier zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 3 november 2021 door mr. C. van Steenderen-Koornneef.