ECLI:NL:RBROT:2021:10810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
C/10/615928 / HA ZA 21-290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen zussen over inzage in bankafschriften en medewerking aan overboeking

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen, [persoon A] en [persoon B], die samen erfgenamen zijn van hun overleden vader, de heer [naam erflater]. De zussen zijn in een juridische strijd verwikkeld over de inzage in bankafschriften van de erflater en de medewerking aan een overboeking van een bedrag van de boedelrekening. Eiseres, [persoon A], heeft in eerste instantie gevorderd dat gedaagde, [persoon B], haar medewerking verleent aan de inzage in de bankafschriften van de erflater over een bepaalde periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon B] de gevraagde bankafschriften inmiddels heeft verstrekt, maar dat [persoon A] niet heeft kunnen concretiseren welke bankafschriften zij nog mist. Hierdoor heeft [persoon A] geen belang meer bij de toewijzing van haar vordering.

Daarnaast heeft [persoon A] ook andere informatie over de bankrekening van de erflater willen opvragen, maar de rechtbank oordeelt dat zij deze informatie zelf kan opvragen met behulp van een verklaring van erfrecht. [persoon B] heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan een gewijzigde verklaring van erfrecht indien nodig. De rechtbank heeft de vorderingen van [persoon A] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

In reconventie heeft [persoon B] gevorderd dat [persoon A] haar medewerking verleent aan de overboeking van een bedrag van € 7.764,97 van de boedelrekening naar een door [persoon B] op te geven bankrekening. [persoon A] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering, waardoor de rechtbank deze heeft toegewezen. Ook hier zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 3 november 2021 door mr. C. van Steenderen-Koornneef.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/615928 / HA ZA 21-290
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.C. Fuijkschot, die zich heeft onttrokken,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. Gardeslen.
Omdat de achternamen van partijen niet onderscheidend zijn worden zij hierna aangeduid bij hun voornamen: [persoon A] en [persoon B] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie, met producties;
  • de akte overlegging producties van [persoon B] van 16 september 2021;
  • de ter zitting door [persoon A] overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
De advocaat van [persoon A] heeft zich op 15 september 2021 onttrokken. Desgevraagd heeft [persoon A] verklaard dat zij de reeds ingeplande mondelinge behandeling wil laten doorgaan en zij daar zonder advocaat zal verschijnen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2021. [persoon A] is verschenen. [persoon B] is verschenen, bij gestaan door mr. R. Gardeslen. De echtgenoten van [persoon A] en [persoon B] waren ook op de zitting aanwezig.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 26 december 2019 is overleden de heer [naam erflater] (hierna: erflater). [persoon A] en [persoon B] zijn de dochters en erfgenamen van erflater.
2.2.
In zijn testament heeft erflater de heer [persoon C] , de echtgenoot van [persoon B] , tot executeur benoemd. Indien hij deze benoeming zou weigeren heeft erflater [persoon B] tot executeur benoemd. Beiden hebben de executeursbenoeming geweigerd.
2.3.
[persoon A] en [persoon B] hebben op respectievelijk 16 april 2020 en 22 april 2020 de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard, zodat deze moet worden vereffend en zij beiden vereffenaars zijn.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[persoon B] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan inzage door [persoon A] in de bankafschriften van erflater over de periode 26 december 2014 tot en met 26 december 2020 van de ING bankrekening met nummer [rekeningnummer] middels het ondertekenen van het benodigde ING-formulier overgelegd als productie 11 bij de dagvaarding;
te bepalen dat indien [persoon B] niet binnen een week na betekening van het vonnis aan voormelde veroordeling voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening op het ING-formulier overgelegd als productie 11 bij de dagvaarding;
[persoon B] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[persoon A] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij inzage wil hebben in de bankrekening van erflater om na te gaan wat de omvang van de nalatenschap is. [persoon B] werkt niet mee aan inzage. Met een verklaring van erfrecht heeft [persoon A] de ING Bank benaderd, maar die wil de gegevens alleen verstrekken als een bepaald formulier wordt ingevuld dat ook door [persoon B] getekend moet worden. Omdat [persoon B] heeft geweigerd om dit formulier te ondertekenen is [persoon A] deze procedure gestart. Op grond van artikel 843a lid 1 Rv is [persoon A] van mening dat [persoon B] moet meewerken aan het ondertekenen van het ING-formulier.
3.3.
[persoon B] heeft verweer gevoerd. Hierop zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in reconventie
3.4.
[persoon B] heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[persoon A] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de overboeking van een bedrag van € 7.764,97 van de boedelrekening [rekeningnummer] op een door haar op te geven bankrekening middels een gezamenlijke instructie aan de bank;
te bepalen dat indien [persoon A] niet binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan voormelde veroordeling voldoet, het vonnis in de plaats treedt van haar vereiste medewerking en handtekening op de betaalinstructie aan de bank;
[persoon A] te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3.5.
[persoon B] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij de uitvaartkosten van erflater heeft betaald, omdat [persoon A] zonder redelijke grond weigerde mee te werken aan het betalen van deze nota van de bankrekening van erflater. Deze kosten dienen ten laste van de nalatenschapsboedel worden gebracht, maar [persoon A] weigert volgens [persoon B] zonder redelijke grond om mee te werken aan de betaling van het voorgeschoten bedrag uit de boedel.
3.6.
[persoon A] heeft geen verweer gevoerd tegen de reconventionele vordering.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
[persoon B] heeft in deze procedure de gevorderde bankafschriften aan [persoon A] verstrekt. Volgens [persoon A] zijn dit niet alle bankafschriften. Zij heeft ter zitting echter niet kunnen concretiseren welke bankafschriften zij nog mist. Nu [persoon A] de gevorderde bankafschriften reeds in haar bezit heeft, heeft zij geen belang meer bij toewijzing van haar vordering. Gelet hierop kan in het midden blijven of partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling reeds overeenstemming hadden bereikt over een royement van deze procedure, zoals door [persoon B] is aangevoerd. Een verzoek om de procedure door te halen heeft de rechtbank bovendien niet van partijen ontvangen.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] gesteld dat zij naast de bankafschriften ook graag andere dingen wil inzien met betrekking tot de bankrekening van erflater (zoals wie er gemachtigd waren tot de bankrekening) en dat zij daarom haar vordering handhaaft dat [persoon B] moet worden veroordeeld om medewerking te verlenen het ING-formulier te ondertekenen. De rechtbank ziet niet in waarom [persoon A] niet zelf met behulp van de verklaring van erfrecht de door haar gewenste informatie kan opvragen bij de ING Bank. [persoon A] heeft gesteld dat dit niet mogelijk is, maar heeft deze stelling niet onderbouwd. Bovendien heeft [persoon B] reeds eerder verklaard dat zij, indien de reeds opgestelde verklaring van erfrecht van 2 december 2020 daartoe niet voldoende is, haar medewerking wil verlenen aan het (laten) opstellen van een verklaring van erfrecht waarin wel staat dat de enige twee erfgenamen zowel gezamenlijk als ieder voor zich bevoegd zijn alle voor de boedel noodzakelijk informatie bij financiële instellingen zo ook bij de fiscus op te vragen. [persoon A] heeft niet onderbouwd waarom een dergelijke verklaring van erfrecht niet afdoende is om de door haar gewenste informatie op te vragen.
4.3.
Al het andere wat [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling heeft gevorderd komt evenmin voor toewijzing in aanmerking, omdat zij dit niet heeft gevorderd in het petitum van de dagvaarding en evenmin haar eis heeft gewijzigd.
4.4.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog wel op dat [persoon A] niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat de heer [persoon C] en [persoon B] executeurs zijn in de nalatenschap van erflater, omdat uit de overgelegde verklaring van erfrecht blijkt dat zij allebei het executeurschap hebben geweigerd.
Voor zover [persoon A] heeft gesteld dat [persoon B] daden van aanvaarding heeft verricht voordat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, heeft dit geen gevolgen voor de afwikkeling van de nalatenschap. Ook als slechts één erfgenaam een nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, moet op grond van artikel 4:195 BW de nalatenschap vereffend worden. Als vast zou komen te staan – wat nu nog niet het geval is – dat [persoon B] de nalatenschap van erflater zuiver heeft aanvaard, dan moet de nalatenschap vanwege de beneficiaire aanvaarding door [persoon A] toch vereffend worden. Het eventueel zuiver aanvaarden heeft wel gevolgen voor eventuele schuldeisers van de nalatenschap, omdat die een erfgenaam die zuiver aanvaard heeft in privé kunnen aanspreken en dit in beginsel niet kan bij een erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard.
Ook het benoemen van een vereffenaar kan niet in deze procedure plaatsvinden. Omdat echter de nota van de begrafenisonderneming reeds is betaald door [persoon B] en niet gesteld of gebleken is dat er nog andere schuldeisers zijn, lijkt het benoemen van een vereffenaar niet de meest aangewezen weg. Wel zouden partijen hulp kunnen zoeken bij een onafhankelijke derde om tot het verdelen van de nalatenschap over te gaan.
Wat [persoon A] voor het overige heeft aangevoerd, ook met betrekking tot het overtreden van diverse artikelen van het wetboek van Strafrecht, gaat deze procedure te buiten.
4.5.
Omdat partijen zussen zijn van elkaar ziet de rechtbank voldoende aanleiding om de proceskosten in conventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.6.
[persoon A] heeft geen verweer gevoerd tegen de in reconventie gevorderde veroordeling om medewerking te verlenen tot het overboeken van een bedrag van € 7.764,97 aan [persoon B] , zodat het gevorderde in reconventie wordt toegewezen.
4.7.
Vanwege de familierelatie tussen partijen worden ook de proceskosten in reconventie tussen partijen gecompenseerd.
4.8.
De veroordeling in reconventie wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter voorlopig toch aan dit vonnis moet worden voldaan.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
wijst de vorderingen van [persoon A] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in reconventie
veroordeelt [persoon A] om haar medewerking te verlenen aan de overboeking van een bedrag van € 7.764,97 van de boedelrekening [rekeningnummer] op een door [persoon B] op te geven bankrekening door een gezamenlijke instructie aan de bank;
bepaalt dat indien [persoon A] niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan voormelde veroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking aan de betaalinstructie aan de bank;
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.
31688