In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde met betrekking tot een aannemingsovereenkomst. De eiser had een dakkapel en kozijnen besteld bij de gedaagde, die handelde onder de naam van een schoonmaakbedrijf. De eiser heeft de aanneemsom van € 24.975,- betaald, maar de werkzaamheden zijn nooit uitgevoerd. De eiser heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwist de ontbinding en stelt dat de vordering is verjaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst is gesloten met de gedaagde en dat deze aansprakelijk is voor de niet-nakoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij namens een vennootschap heeft gehandeld en dat de eiser erop mocht vertrouwen dat de gedaagde persoonlijk aansprakelijk was. De rechtbank ontbindt de overeenkomst en wijst de vordering tot terugbetaling van de aanneemsom toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. Het beroep op verjaring wordt verworpen, omdat de vordering tot terugbetaling niet is verjaard. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, de wettelijke rente en de proceskosten.