Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 februari 2021 te Ridderkerk, waar de verdachte een jongedame, aangeduid als [naam aangeefster], zou hebben gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, eiste een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was van geweld of bedreiging.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Uit de verklaringen van het slachtoffer en getuigen bleek dat de verdachte de jongedame bij haar arm had vastgepakt en haar naar zich toe had getrokken, waarna hij haar bil aanraakte. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen als geweld moesten worden aangemerkt, waardoor het slachtoffer gedwongen werd om de handeling te dulden. De rechtbank concludeerde dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kon worden verklaard.
Echter, voor het tweede ten laste gelegde feit, waarbij de verdachte ook [naam 2] zou hebben aangeraakt, was de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs was om dit te kunnen vaststellen. De verdachte werd hiervan vrijgesproken.
De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld. De psycholoog [naam 3] had gerapporteerd dat de verdachte lijdt aan een psychiatrische stoornis en een matig verstandelijke beperking. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat er twijfel bestond over zijn toerekeningsvatbaarheid. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.