ECLI:NL:RBROT:2021:10753

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
9067737 CV EXPL 21-8759
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand met onderbewindstelling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting 3B Wonen en twee gedaagden, die als huurders betrokken waren bij een huurovereenkomst. De eiseres, Stichting 3B Wonen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand. De huurachterstand was ontstaan door wanbetaling van de gedaagden, [persoon A] en [persoon B], die beiden onder bewind waren gesteld. Tijdens de procedure is gebleken dat er een betalingsregeling was getroffen met gedaagde sub 2, maar dat er geen overeenstemming was bereikt met gedaagde sub 1. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand van gedaagde sub 1 aanzienlijk was en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter heeft de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de huurachterstand en hen veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten. Tevens is de ontruiming van het gehuurde bevolen, met een termijn van veertien dagen voor gedaagde sub 1 om het pand te verlaten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de gevolgen van wanbetaling, evenals de rol van bewindvoerders in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9067737 CV EXPL 21-8759
uitspraak: 5 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting 3B Wonen,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen:

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Van den Bosse Bewindvoeringen B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [persoon A] ,
gevestigd te Vlissingen,
gemachtigde: mr. S.P. Koerselman te Zoetermeer,
2. [naam bewindvoerder 1] h.o.d.n. Fresh Start Bewindvoering,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van mevrouw [persoon B] ,
gevestigd te Ridderkerk,
procederend in persoon,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘3B Wonen’, ‘gedaagde sub 1’ en ‘gedaagde sub 2’ en de onder bewind gestelden als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 22 februari 2021, met producties;
• de conclusie van antwoord van [persoon A] , met producties;
• het tussenvonnis van 31 mei 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• nadere producties van de zijde van 3B Wonen ten behoeve van de mondelinge behandeling;
• de akte van de zijde van 3B Wonen met daarin een wijziging van eis;
• de akte uitlaten en akte overlegging producties van de zijde van gedaagde sub 1.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 juli 2021. Van de zijde van 3B Wonen is de heer [persoon C] verschenen namens de gemachtigde. Voorts zijn [persoon A] en mevrouw [naam bewindvoerder 2] , bewindvoerder, verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Tot slot zijn [persoon B] en mevrouw [naam bewindvoerder 1] , bewindvoerder, ter zitting verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
Partijen hebben na de mondelinge behandeling getracht in onderling overleg tot overeenstemming te komen. 3B Wonen heeft de kantonrechter vervolgens laten weten dat zij met gedaagde sub 2 een betalingsregeling is overeengekomen en heeft verzocht deze regeling in een vonnis op te nemen. Ten aanzien van gedaagde sub 1 is geen overeenstemming over een betalingsregeling bereikt en wordt de kantonrechter eveneens verzocht vonnis te wijzen.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen 3B Wonen als verhuurder en [persoon A] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen te Bleiswijk aan de [adres] (hierna: het gehuurde). Tot 1 januari 2021 was [persoon B] eveneens huurder van het gehuurde.
2.2
De huurprijs van het gehuurde bedraagt thans € 441,40 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.3
In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.
2.4
De goederen van [persoon B] zijn sinds 5 maart 2021 onder bewind gesteld bij [naam bewindvoerder 1] h.o.d.n. Fresh Start Bewindvoering.
2.5
De goederen van [persoon A] zijn sinds 10 maart 2021 onder bewind gesteld bij Van den Bosse Bewindvoeringen B.V.

3..Het geschil

3.1 3
3B Wonen vordert bij dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van gedaagde sub 1
de huurovereenkomst te ontbinden;
gedaagde sub 1 te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al het zijne/hare en de zijnen/haren en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van 3B Wonen te stellen en te laten;
gedaagde sub 1 hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan 3B Wonen van:
1. een bedrag van € 5.138,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.361,23 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
2. de nog te vervallen huurpenningen vanaf de maand maart 2021, thans bedragende € 441,40, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
3. als schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst een bedrag van € 441,40, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand (of gedeelte daarvan) dat gedaagden het gehuurde na ontbinding van de huurovereenkomst in gebruik houden;
Ten aanzien van gedaagde sub 2
gedaagde sub 2 hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan 3B Wonen van € 4.637,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.919,83 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
Ten aanzien van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2
met veroordeling van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten.
3.2 3
3B Wonen legt - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aan haar vordering ten grondslag. [persoon A] en [persoon B] zijn in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen. De achterstand van [persoon A] tot en met februari 2021 bedraagt € 4.361,23. De achterstand van [persoon A] en [persoon B] gezamenlijk tot 1 januari 2021 bedraagt € 3.919,83. De hoogte van deze huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Door de wanbetaling van [persoon A] en [persoon B] zag 3B Wonen zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Voorts is wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van verzuim.
3.3
Gedaagde sub 1 is het niet eens met de vordering van 3B Wonen en voert daartegen - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aan. [persoon B] is in december 2020 vertrokken uit het gehuurde. In 2020 is [persoon B] verslaafd geraakt aan verdovende middelen en heeft zij geld dat bestemd was voor betaling van de huur aangewend om in haar verslaving te kunnen voorzien. Inmiddels ontvangt [persoon A] een bijstandsuitkering en zijn de huurbetalingen vanaf februari 2021 weer hervat. [persoon A] verzoekt de huurachterstand bij helfte te verdelen en de vordering tot hoofdelijkheid af te wijzen. Voorts betwist hij dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. [persoon A] wil graag samen met zijn zoon in de woning blijven.

4..De beoordeling

4.1
Gedurende deze procedure zijn de goederen van zowel [persoon A] als van [persoon B] onder bewind gesteld. Beide bewindvoerders zijn vervolgens in de procedure verschenen, waardoor zij formele procespartijen zijn geworden in plaats van [persoon A] en [persoon B] . De vorderingen van 3B Wonen moeten daarom vanaf dat moment geacht worden te zijn gericht tegen de bewindvoerders als vertegenwoordigers van de onder bewind gestelde vermogens van [persoon A] en [persoon B] . Er is dus geen vordering meer gericht tegen de tengevolge van de onderbewindstelling procesonbekwame [persoon A] en [persoon B] zelf, want hun posities zijn overgenomen door de bewindvoerders. Gevolg hiervan is dat alleen vonnis zal worden gewezen tegen de bewindvoerders.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de huurachterstand berekend tot en met 31 december 2020, zijnde € 3.919,83, en de huurachterstand berekend tot en met de maand februari 2021, zijnde € 4.361,23.
4.3
Vervolgens heeft 3B Wonen haar vordering ten aanzien van [persoon B] verminderd met € 150,- vanwege ontvangen betalingen op 29 juli 2021, 29 augustus 2021 en 29 september 2021. Ook [persoon A] heeft betalingen gedaan ter aflossing van de huurschuld. De totale huurachterstand, berekend tot en met de maand februari 2021, is ten gevolge van voornoemde betalingen van [persoon A] en [persoon B] afgenomen tot € 2.787,03. Niet gesteld of gebleken is dat voornoemde betalingen in mindering strekken van de verschuldigde huur na 1 januari 2021, waardoor de kantonrechter ervan uitgaat dat de huurachterstand tot en met de maand december 2020 € 2.345,63 bedraagt (€ 2.787,03 – € 441,40).
4.4 3
3B Wonen heeft onbetwist gesteld dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, waardoor in rechte hiervan zal worden uitgegaan. Dat dit een eventueel schuldhulpverleningstraject zou kunnen bemoeilijken – zoals door [persoon A] gesteld – maakt dit niet anders. Ingevolge artikel 6:7 lid 1 BW geldt dat indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, de schuldeiser tegenover ieder van hen recht heeft op nakoming voor het geheel. Juridisch gezien loopt de hoofdelijkheid tot 1 januari 2021, zijnde het moment waarop [persoon B] geen huurder meer is. Voor de periode daarvoor – waarin [persoon A] en [persoon B] gezamenlijk huurders van het gehuurde waren – kan 3B Wonen daarom zowel [persoon A] als [persoon B] aanspreken, waarbij op grond van artikel 6:7 lid 2 BW geldt dat nakoming door een van hen ook de ander bevrijdt tegenover 3B Wonen.
4.5
Gelet op het voorgaande zijn [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst tot en met de maand december 2020 en moeten zij over deze periode nog € 2.345,63 aan achterstallige huur betalen. Vanaf 1 januari 2021 is alleen [persoon A] aansprakelijk voor de vanaf dat moment vervallen huurtermijnen en is jegens hem eveneens toewijsbaar het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 441,40 aan huurachterstand berekend tot en met februari 2021.
4.6
De gevorderde wettelijke rente over de openstaande bedragen aan huurachterstand zijn als onbetwist eveneens toewijsbaar, zoals hierna in het dictum is vermeld.
4.7 3
3B Wonen maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 625,55 inclusief btw tot en met 31 december 2020 en € 678,96 inclusief btw in totaal over de periode tot en met februari 2021. Dit deel van de vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [persoon A] heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten betwist en aangevoerd dat hij slechts één aanmaning en sommatiedagvaarding heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt als volgt. Vaststaat dat sprake is van een huurachterstand en dat de huur bij vooruitbetaling moet worden voldaan. [persoon A] en [persoon B] zijn daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn, als 3B Wonen hen een termijn van minimaal 14 dagen heeft gegeven conform de wettelijke vereisten, en zij niet binnen die termijn hebben betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). Gedaagden hebben de ontvangst van de bij dagvaarding overgelegde sommatiedagvaarding van 23 februari 2021 - waarin hen wordt verzocht het openstaande bedrag binnen 14 dagen vanaf de dag nadat het exploot bij hen is bezorgd alsnog te voldoen – niet betwist. Naar aanleiding van de sommatiedagvaarding zijn gedaagden niet tijdig tot (volledige) betaling overgegaan. De aanmaning voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW en de hierin aangezegde bedragen zijn in overeenstemming met de toepasselijke tarieven berekend. De gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten zijn dan ook toewijsbaar.
Ten aanzien van de huurachterstand berekend tot 1 januari 2021
4.8
Gelet op het voorgaande worden gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 2.971,18 aan achterstallige huur berekend tot 1 januari 2021 en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag aan huurachterstand berekend tot 1 januari 2021 dat telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Ten aanzien van gedaagde sub 1 voorts
4.9
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder
de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt wel als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan drie maanden ontbinding rechtvaardigt, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.1
Bij dagvaarding bedroeg de huurachterstand van [persoon A] bijna 10 maanden. Gedaagden hebben gedurende deze procedure weliswaar bedragen afgelost, maar er is nog steeds een huurachterstand van ruim 6 maanden. Deze omstandigheden rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Dit deel van de vordering zal daarom eveneens worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal op veertien dagen worden gesteld.
4.11
Gedaagde sub 1 zal tevens worden veroordeeld om aan 3B Wonen te betalen het gevorderde bedrag van € 441,40 aan huurachterstand berekend tot en met februari 2021, alsmede vanaf 1 maart 2021 tot de datum van ontbinding ten titel van huur en nadien tot aan de dag van ontruiming ten titel van gebruiksvergoeding, een en ander voor zover de verschuldigde huurpenningen over deze periode nog niet zijn voldaan, alsmede een resterend bedrag van
€ 53,41 inclusief btw ter zake van buitengerechtelijke kosten over de periode van huurachterstand tot en met februari 2021.
Ten aanzien van gedaagde sub 2 voorts
4.12
Na de mondelinge behandeling heeft 3B Wonen bij akte medegedeeld dat zij ter beëindiging van het geschil met gedaagde sub 2 een betalingsregeling is overeengekomen van € 50,- per maand met ingang van 1 augustus 2021. De kantonrechter zal daarom ten aanzien van gedaagde sub 2 beslissen conform deze betalingsregeling.
Ten aanzien van beide gedaagden tenslotte
4.13
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen 3B Wonen en [persoon A] en veroordeelt gedaagde sub 1, als bewindvoerder over de goederen van [persoon A] , om het gehuurde binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al het zijne/hare en de zijnen/haren en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van 3B Wonen te stellen en te laten;
veroordeelt gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, als bewindvoerders over de goederen van [persoon A] respectievelijk [persoon B] , hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, aan 3B Wonen te betalen een bedrag van € 2.971,18 aan huurachterstand berekend tot 1 januari 2021 en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag aan huurachterstand berekend tot
1 januari 2021 dat telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde sub 1, als bewindvoerder over de goederen van [persoon A] , voorts aan 3B Wonen te betalen een bedrag van € 441,40 aan huurachterstand berekend tot en met februari 2021 en de nog te vervallen huurpenningen vanaf de maand maart 2021, thans bedragende € 441,40, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, een en ander voor zover deze bedragen nog niet aan 3B Wonen zijn voldaan, alsmede een bedrag van € 53,41 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt gedaagde sub 1, als bewindvoerder over de goederen van [persoon A] , aan 3B Wonen te betalen als schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst een bedrag van € 441,40, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand (of gedeelte daarvan) dat gedaagden het gehuurde na ontbinding van de huurovereenkomst in gebruik houden;
Ten aanzien van gedaagde sub 2
verstaat dat tussen 3B Wonen en gedaagde sub 2, als bewindvoerder over de goederen van [persoon B] , voor het totaal door gedaagde sub 2 op grond van dit vonnis aan 3B Wonen verschuldigde een afbetalingsregeling is overeengekomen inhoudende dat het totaalbedrag in maandelijkse termijnen van € 50,- mag worden betaald, waarbij, gelet op de vonnisdatum, met ingang van 1 december 2021 vijf maandtermijnen voldaan dienen te zijn;
en bovendien, maar alléén voor het geval gedaagde sub 2, als bewindvoerder over de goederen van [persoon B] deze betalingsverplichtingen niet behoorlijk nakomt:
bepaalt dat het ingevolge dit vonnis nog door gedaagde sub 2, als bewindvoerder over de goederen van [persoon B] , verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar is;
Ten aanzien van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2
veroordeelt gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van 3B Wonen vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 108,19 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416