ECLI:NL:RBROT:2021:10751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
C/10/625824 / KG ZA 21-820
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over waterafvoer en schoorsteenonderhoud tussen buren met vorderingen in kort geding

In deze zaak, die op 9 november 2021 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, aangeduid als [eisers 1] en [gedaagden]. De eisers vorderen in kort geding dat de gedaagden worden verplicht om een waterafvoer rondom hun schuur aan te leggen, zoals eerder afgesproken in een bodemprocedure. De eisers stellen dat er bij hevige regenval water op hun perceel stroomt vanuit het perceel van de gedaagden, en dat de gedaagden hun verplichtingen uit de eerdere afspraken niet zijn nagekomen. De gedaagden betwisten de vorderingen van de eisers en hebben zelf ook vorderingen ingesteld, waaronder het verzoek om de eisers te verplichten om bepaalde werkzaamheden aan hun perceel uit te voeren en om een verbod op het maken van foto’s van hen en hun kinderen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagden binnen een maand na betekening van het vonnis de werkzaamheden aan de waterafvoer moeten uitvoeren, met inachtneming van bepaalde voorwaarden. De rechter benadrukt dat het gebruik van het perceel van de eisers voor de werkzaamheden tot een minimum beperkt moet blijven. De vorderingen van de gedaagden worden deels afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625824 / KG ZA 21-820
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Wijnja te Dordrecht,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagden],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D. Pieterse te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eisers 1] en [gedaagden] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord/eis in reconventie, met producties;
  • de aanvullende producties van [eisers 1];
  • de mondelinge behandeling van 2 november 2021;
  • de pleitaantekeningen van mr. Wijnja.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn buren.
2.2.
Bij vonnis van 30 juni 2021 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in een procedure tussen partijen over een groot aantal geschilpunten. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.3.
In het kader van die bodemprocedure heeft op 14 januari 2021 een mondelinge behandeling plaats gevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen over één geschilpunt afspraken gemaakt, namelijk met betrekking tot de waterafvoer. De afspraak is als volgt in het proces-verbaal van de zitting opgenomen:
De waterafvoer
Na overleg bereiken partijen over dit punt onderling overeenstemming. Partijen spreken af dat [naam gedaagde 1] voor 1 mei 2021 een afvoer aanlegt rond de schuur die wordt aangesloten op de dakafvoer die de grond inloopt. [naam gedaagde 1] zal vooraf aankondigen wanneer hij de werkzaamheden op het perceel van [eisers 1] zal verrichten. [eisers 1] zullen hem daartoe in de gelegenheid stellen. […]
2.4.
Na de zitting hebben partijen via hun advocaten over de tenuitvoerlegging van deze afspraken gecorrespondeerd. Tot een uitvoering van de afgesproken werkzaamheden is het niet gekomen.

3..Het geschil

3.1.
[eisers 1] vordert in conventie het volgende:
Het de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, sector civiel, locatie Rotterdam behage bij vonnis, rechtdoende in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad voor zover wettelijk geoorloofd, [gedaagden] te veroordelen om de afvoer rondom de schuur aan te leggen en aan te sluiten op de bestaande waterafvoer met inachtneming van en overeenkomstig het adviesrapport van Exca Metselbedrijf, met beperking van de werkzaamheden tot maximaal één dag en waarbij [gedaagden] slechts gebruik mag maken van het perceel van [eisers 1] voor zover dat in redelijkheid nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden, een en ander binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis na voorafgaande aankondiging van die werkzaamheden bij [eisers 1], een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ten bedrage van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagden] geheel of ten dele in gebreke mocht blijven aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit kort geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De conclusie van [gedaagden] luidt als volgt:
in conventie
I. [eisers 1] niet in zijn vorderingen te ontvangen dan wel af te wijzen;
in reconventie
II. [verweerders] te gebieden zijn perceel, open te stellen en open te houden voor [eisers 2],
althans voor door hem aan te wijzen werklieden en voorts aldaar de aanwezige beplanting/bomen in de verboden zone te verwijderen en alle noodzakelijke werkzaamheden, te gehengen en te gedogen, ten behoeve van het werken aan en/of het aanpassen van de hemelwaterafvoer van [eisers 2], zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [verweerders] na betekening van het vonnis in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 20.000,00;
III. [verweerders] te veroordelen dan wel [eisers 2] te machtigen om de deskundige in te schakelen voor de noodzakelijke reparatie aan de schoorsteen, zulks met veroordeling van [verweerders] in de kosten daarvan primair € 1.050,00 althans € 525,00;
IV. [verweerders] te verbieden om beeldopnames in de ruimste zin des woords te maken van [eisers 2], zijn kinderen en/of bezoekers/ingeschakelde hulppersonen, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00 per overtreding per overtreding, met een maximum van € 15.000,00;
V. [verweerders] te veroordelen om de grond van [eisers 2] te ontruimen en om [verweerders] te gebieden om de bouwwerken bovenop de gemeenschappelijke afvoer te verwijderen en verwijderd te houden en voorts [verweerders] te verbieden om (opnieuw) grond van [eisers 2]in gebruik te nemen en/of nieuwe goederen in of bovenop de gemeenschappelijke afvoer te plaatsen, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, vermeerderd met € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,00;
VI. [verweerders] te veroordelen om de schuttingen gelegen aan de noord- en zuidzijde van de schuur te verlagen tot de maximaal toegestane hoogte, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [verweerders] geen gehoor geeft geven aan de veroordeling in het in deze te wijzen vonnis;
VII. [verweerders] te veroordelen in de nakosten forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 74,61 in geval van betekening, indien en voor zover [verweerders] niet binnen 7 dagen, althans binnen een door uw rechtbank redelijk geachte termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de vordering vrijwillig heeft voldaan;
in conventie en in reconventie
VIII. [eisers 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.
[eisers 1] voert verweer in reconventie.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

De waterafvoer

4.1.
Partijen onderkennen beiden dat zij tijdens de mondelinge behandeling in de bodemprocedure bindende afspraken hebben gemaakt over het aanbrengen van een waterafvoer ter hoogte van de schuur. Niet ter discussie staat dat partijen daarmee hebben beoogd een einde te maken aan het uitstromen van regenwater vanaf het erf van [gedaagden] op het erf van [eisers 1] Gelet op het door [eisers 1] geproduceerde filmmateriaal is duidelijk dat bij flinke regenval grote hoeveelheden water op het erf van [eisers 1] stromen. Het belang van [eisers 1] om de werkzaamheden te laten uitvoeren is daarom voldoende spoedeisend.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de gemaakte afspraken moeten worden uitgevoerd.
4.3.
De inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 14 januari 2021 biedt geen concrete handvatten om de exacte uitvoering van de werkzaamheden te bepalen. Duidelijk is dat een waterafvoer moet worden aangelegd, dat daarvoor graafwerkzaamheden zullen moeten worden uitgevoerd en dat het daarvoor onvermijdelijk is – omdat evenwijdig aan de buitenmuren van de schuur slechts een strook(je) met een breedte van 15 à 20 cm behoort tot het perceel van [gedaagden] – dat tijdelijk gebruik gemaakt wordt van de grond van [eisers 1] Anders dan [eisers 1] meent, kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat voor de uitleg van de afspraken een door [eisers 1] overgelegde tekening mede van belang is. [gedaagden] betwist immers dat die tekening een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de afspraken en in deze procedure kan niet worden vastgesteld wie het gelijk aan zijn zijde heeft.
4.4.
Een redelijke uitleg van de afspraken brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee (i) dat het aan [gedaagden] is om te bepalen op welke wijze hij concreet voorziet in het aanbrengen van de waterafvoer en (ii) dat het gebruik van het perceel van [eisers 1] voor het uitvoeren van de werkzaamheden tot een minimum wordt beperkt. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.5.
Als eigenaar heeft [gedaagden] de vrijheid te bepalen hoe de waterafvoer concreet wordt uitgevoerd, zolang maar wordt tegemoet gekomen aan de (resultaats)verbintenis dat met die afvoer het uitstromen van regenwater op het erf van [eisers 1] tot een einde komt. Het is niet aan [eisers 1] om ter zake van de concrete uitvoering van het werk eisen te stellen. Het staat [gedaagden] daarom in beginsel vrij om alternatieve manieren van uitvoering te onderzoeken. Zo bezien komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de wijze van uitvoering zoals die is opgenomen in het door [eisers 1] overgelegde stuk van Exca. Het eigendomsrecht van [eisers 1] brengt aan de andere kant mee dat [eisers 1] niet hoeft te dulden dat de waterafvoer boven of in zijn grond wordt aangelegd. De waterafvoer zal dus boven of in de hiervoor genoemde strook van 15 à 20 cm moeten worden aangelegd, tenzij [eisers 1] ermee instemt dat de afvoer in zijn grond wordt gelegd.
4.6.
Verder brengt artikel 5:56 BW mee dat [eisers 1] aan [gedaagden] gelegenheid moet geven om gebruik te maken van zijn grond voor zover dat nodig is om de werkzaamheden uit te voeren. [gedaagden] behoort dit tijdig aan [eisers 1] aan te kondigen. Ook vloeit uit de genoemde bepaling voort dat [gedaagden] eventuele schade aan eigendommen van [eisers 1] moet vergoeden. Omdat dit met zoveel woorden in de wet staat, behoeft [gedaagden] de bereidheid tot betaling van schadevergoeding niet tevoren te bevestigen. Daar staat tegenover dat voor de afwijzende reactie van [gedaagden] op dit punt bij brief van 20 april 2021 ook geen grondslag bestaat. Het kan, ter voorkoming van discussie achteraf, verstandig zijn om de huidige situatie vooraf en zo mogelijk gezamenlijk op te nemen en vast te leggen.
4.7.
Verder is van belang dat het bij artikel 5:56 BW gaat om ‘noodzakelijk’ gebruik van de grond van een ander. Dat impliceert dat dit gebruik tot een minimum beperkt moet blijven, zowel in tijd als in omvang. Het komt de voorzieningenrechter voor dat de door [eisers 1] genoemde maximale duur (één dag) onredelijk kort is, omdat daarmee geen rekening wordt gehouden met het reële belang van [gedaagden] om alternatieve vormen van uitvoering van het werk te onderzoeken. Aan de andere kant is het gerechtvaardigd dat aan het gebruik van de grond van [eisers 1] een maximum wordt gesteld, gelet op de moeizame verhouding tussen partijen. Wat betreft de omvang van het noodzakelijke gebruik van de grond van [eisers 1] geldt dat het – gelet op de smalle strook grond die langs de schuur op het perceel van [gedaagden] beschikbaar is – onvermijdelijk lijkt dat ook in de grond van [eisers 1] gegraven zal moeten worden. Op voorhand is niet aannemelijk dat hiervoor een bredere strook dan circa 50 cm vanuit de muren van de schuur nodig is.
4.8.
[gedaagden] vordert dat [eisers 1] wordt geboden planten en bomen in “de verboden zone” als bedoeld in artikel 5:42 BW te verwijderen. Voor toewijzing van deze vordering ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. In de eerste plaats is niet aannemelijk dat de uitvoering van de werkzaamheden aan de waterafvoer wezenlijk wordt gehinderd door de aanwezige begroeiing. Bovendien gaat het hier om begroeiing op het perceel van [eisers 1] die niet boven de muur van de schuur van [gedaagden] uitkomt. Gelet hierop valt niet in te zien welk spoedeisend belang [gedaagden] heeft bij het door hem gevraagde gebod. Overigens heeft [eisers 1] toegezegd de dicht bij de muur van de schuur geplante laurier op korte termijn te zullen verplaatsen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat [eisers 1] deze toezegging zal nakomen. Het zal ongetwijfeld praktisch zijn als dit gebeurt voordat de werkzaamheden aan de waterafvoer plaatsvinden.
4.9.
[gedaagden] heeft er terecht op gewezen dat hij afhankelijk is van de beschikbaarheid van derden (een aannemer) om de werkzaamheden aan de waterafvoer uit te voeren. Om deze reden zal de termijn waarbinnen de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd worden bepaald op één maand.
4.10.
Dit alles leidt tot de hieronder weergegeven beslissingen. Het debat over eventueel schuldeisersverzuim laat de voorzieningenrechter rusten, omdat beide partijen over en weer voorwaarden hebben gesteld die geen steun vinden in het recht. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Beide partijen onderkennen immers dat het werk aan de waterafvoer op korte termijn moet worden verricht. Het valt niet te verwachten dat (de dreiging van) over en weer te verbeuren dwangsommen behulpzaam zullen zijn.
De schoorsteen
4.11.
[gedaagden] stelt dat hij (lekkage)schade lijdt als gevolg van achterstallig onderhoud van de volgens hem mandelige schoorsteen. Hij vordert machtiging om de reparatiewerkzaamheden zelf te laten uitvoeren en veroordeling van [eisers 1] tot betaling van de kosten daarvan. [eisers 1] betwist dat de schoorsteen mandelig is. Hij voert ook aan dat de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden inmiddels hebben plaatsgevonden en hij betwist dat [gedaagden] nog steeds last heeft van lekkage.
4.12.
Gelet op de betwisting door [eisers 1], die voldoende concreet is onderbouwd, kan in dit kort geding niet worden uitgegaan van de mandeligheid van de schoorsteen. Aangenomen dat de schoorsteen louter eigendom is van [eisers 1], is het vanzelfsprekend ook aan [eisers 1] om de schoorsteen zodanig te onderhouden dat deze geen schade veroorzaakt aan de eigendommen van [gedaagden] Voor zover zou moeten worden aangenomen dat als gevolg van gebrekkig onderhoud lekkage in de woning van [gedaagden] is ontstaan, zal [eisers 1] die schade moeten vergoeden. Daarop ziet de vordering echter niet en als dat anders zou zijn ligt niet direct in de rede dat die geldvordering zodanig aannemelijk en spoedeisend is dat daarvoor een veroordeling in kort geding aangewezen is. De vordering ziet op het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke reparatie- of onderhoudswerkzaamheden. Nu echter [eisers 1] voldoende onderbouwd heeft aangevoerd dat hij inmiddels de nodige werkzaamheden heeft verricht, kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat de door [gedaagden] beoogde werkzaamheden nog altijd dringend nodig zijn. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Foto’s
4.13.
[gedaagden] vordert een verbod aan [eisers 1] om foto’s te maken van hemzelf, zijn kinderen en bezoekers. Hij refereert aan het gegeven dat de rechtbank in het vonnis van 30 juni 2021 omgekeerd hem heeft verboden foto’s van [eisers 1] te maken. [eisers 1] doet nu hetzelfde, zo meent hij, ter onderbouwing waarvan hij heeft gewezen op een foto waarop hijzelf zichtbaar is, staande voor zijn huis, in gesprek met zijn aannemer.
4.14.
De vordering is niet toewijsbaar. Dat [eisers 1] meer foto’s van [gedaagden] heeft gemaakt dan de zojuist bedoelde foto is niet gesteld of gebleken. Ook is niet aannemelijk geworden dat [eisers 1] het voornemen heeft om vaker foto’s van [gedaagden] te maken. De enige overgelegde foto is gemaakt op de openbare weg. Gelet op deze omstandigheden is niet voldoende aannemelijk dat [eisers 1] onrechtmatig heeft gehandeld respectievelijk onrechtmatig zal handelen. Gegeven de precaire verhouding tussen partijen laat zich wel de vraag stellen of het verstandig was van [eisers 1] om de hier bedoelde foto te maken, maar onverstandig is niet hetzelfde als onrechtmatig.
Ontruiming gemeenschappelijke afvoer
4.15.
[gedaagden] stelt dat [eisers 1] bovenop een gemeenschappelijke afvoer een zwaar bouwwerk heeft aangebracht, waardoor schade aan die afvoer dreigt te ontstaan. Bovendien ligt die afvoer op grond van [gedaagden], zo stelt hij, zodat [eisers 1] zich feitelijk die grond heeft toegeëigend. [eisers 1] stelt zich op het standpunt dat het bouwwerk – volgens hem een bloembak – op zijn eigen grond is aangebracht en dat de afvoer volledig vrij ligt.
4.16.
In dit kort geding kan niet worden vastgesteld of de bloembak nu wel of niet (deels) boven het perceel van [gedaagden] is aangebracht. Waar op dit specifieke deel van de percelen van partijen exact de erfgrens ligt, kan uit de processtukken immers niet worden afgeleid. De door [gedaagden] overgelegde foto’s bieden wel steun aan de stelling van [eisers 1] dat de bloembak de vrije afvoer van water niet in de weg staat. In zoverre is niet aannemelijk geworden dat [eisers 1] op dit punt hinder veroorzaakt, laat staan hinder die onrechtmatig is. Gelet hierop komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
Schutting
4.17.
[gedaagden] meent dat de recent door [eisers 1] aangebrachte schutting (aan de noord- en zuidzijde van de schuur) hoger is dan de door artikel 5:49 BW toegestane 2 meter. Ter onderbouwing heeft hij foto’s overgelegd die zijn genomen van verschillende plaatsen van de schutting, met daarnaast een rolmaat die een hoogte tussen de 201 en 213 cm aangeeft. [eisers 1] betwist dat de schutting hoger is dan toegestaan, laat staan in een mate die een voorziening in kort geding rechtvaardigt.
4.18.
De vordering is niet toewijsbaar. Als aangenomen moet worden dat de meting door [gedaagden] accuraat is geweest, dan geldt dat de overschrijding van de maximale hoogte van de schutting op de op de foto’s zichtbare plaatsen beperkt is gebleven tot enkele centimeters. Waar in dit kort geding niet kan worden vastgesteld in hoeverre de grootste overschrijding (13 cm) zich uitstrekt over een grotere lengte dan de enkele plek die zichtbaar is op de foto en overigens de overschrijding zeer beperkt van omvang is, valt niet in te zien welk spoedeisend belang [gedaagden] heeft bij een – naar zijn aard verstrekkend – gebod aan [eisers 1] om de schutting te verlagen.
Proceskosten
4.19.
De vorderingen inzake de waterafvoer worden over en weer deels toe- en afgewezen. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, zowel in conventie als in reconventie, de proceskosten te compenseren.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen één maand na betekening van dit vonnis de werkzaamheden aan de waterafvoer als bedoeld in het proces-verbaal van 14 januari 2021 uit te (doen) voeren, met dien verstande dat de aanvang van de werkzaamheden ten minste drie dagen tevoren aan [eisers 1] wordt aangekondigd, de werkzaamheden niet langer zullen duren dan vier aaneengesloten werkdagen (van 8.00 uur tot 18.00 uur) en het perceel van [eisers 1] slechts gebruikt wordt voor zover dat in redelijkheid nodig is;
5.2.
gebiedt [eisers 1] te gehengen en te gedogen dat de in 5.1. bedoelde werkzaamheden binnen de genoemde voorwaarden worden verricht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
1980 / 2091