ECLI:NL:RBROT:2021:10750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
10/750175-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland met een grote hoeveelheid

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 2.216 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie, had samen met anderen de cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland gebracht. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte betrokken was bij het transport van containers waarin de cocaïne was verborgen, en dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat zijn handelen bijdroeg aan de grootschalige handel in verdovende middelen, wat schadelijk is voor de samenleving. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en op basis van uitgebreid bewijs, waaronder getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750175-20
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijfadres: [verblijfadres] , [postcode] te [verblijfplaats] ( [land] ),
raadsman mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 28 juli 2020, 23 oktober 2020, 20 januari 2021, 20 september 2021, 21 september 2021 en 14 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte primair verweten dat hij samen met anderen ongeveer 2.216 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd, subsidiair dat hij daartoe samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht en meer subsidiair dat hij samen met anderen 2.216 kilogram cocaïne heeft afgeleverd, vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. N. Coenen en mr. T. Lucas (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van 2.216 kilogram cocaïne in Nederland.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte heeft geweten, noch dat hij redelijkerwijs hoefde te vermoeden dat zich verdovende middelen in de containers bevonden. De verdachte ging uit van een ‘normale’ transportklus.
Subsdiair heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van vaste jurisprudentie handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer kunnen strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht/aanwezig hebben van die verdovende middelen. Dit betekent dat bij een bewezenverklaring slechts sprake is van het medeplegen van de invoer van een kleine hoeveelheid cocaïne.
4.1.3.
Beoordeling
Invoer cocaïne
Op 21 maart 2020 zijn vanuit de haven van Vila do Conde in Brazilië met het zeeschip [naam schip] (hierna: het schip) veertien containers afkomstig van het bedrijf [naam bedrijf 1] gevestigd in [plaats] (Brazilië) gevuld met mangaanerts verscheept. Zeven van deze containers waren bestemd voor een Tsjechisch bedrijf genaamd Helitenson SRO (hierna: Helitenson), gevestigd in Praag.
Op 5 april 2020 is het schip in de haven van Rotterdam binnengekomen. Op 10 april 2020 zijn de containers bestemd voor Helitenson gelost en heeft de douane de containers gecontroleerd. Bij deze controle heeft de douane in de drie containers met de nummers [containernummer 1] , [containernummer 2] en [containernummer 3] tussen het mangaanerts respectievelijk 698,89 kilogram, 760,23 kilogram en 757,72 kilogram cocaïne aangetroffen. De douane heeft de cocaïne uit de containers verwijderd en in beslag genomen. Hierna is, tezamen met audio-opnameapparatuur, een kleine hoeveelheid cocaïne in de drie containers teruggeplaatst ter gecontroleerde aflevering.
Het laboratorium van de douane heeft de monsters, die zijn genomen van de pakketten uit de drie containers bestemd voor Helitenson, positief getest op de aanwezigheid van cocaïne.
Op 14 april 2020 zijn vanaf 12.56 uur de drie containers bestemd voor Helitenson driemaal voorgemeld door de firma [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), gevestigd te Lokeren (België). Dezelfde dag heeft de verdachte om 17.20 uur de container met nummer [containernummer 4] namens [naam bedrijf 2] met een vrachtwagen in de haven van Rotterdam bij Rotterdam World Gateway (hierna: RWG) opgehaald. Rond hetzelfde tijdstip, om 17:18 uur, heeft medeverdachte [naam medeverdachte 1] , medewerker van het bedrijf van de verdachte, de container met nummer [containernummer 2] opgehaald. Vlak daarvoor om 17.03 uur heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) de container met nummer [containernummer 1] opgehaald.
De verdachte is met de container vervolgens in de richting van België gereden. Om 20.37 uur heeft hij de vrachtwagen geparkeerd in de loods van het bedrijf [naam bedrijf 2] in Lier.
[naam medeverdachte 2] is met de vrachtwagen op 14 april 2020 naar een parkeerplaats aan de Tormentil in Best gereden. Op 15 april 2020 om 6:13 uur is hij met de vrachtwagen vanaf deze parkeerplaats naar de loods aan [adres] in Best gereden. In de loods is de container losgekoppeld en is [naam medeverdachte 2] met de vrachtwagen naar de Tormentil terug gereden. Ongeveer anderhalf uur later heeft [naam medeverdachte 2] de container bij de loods opgehaald en is hij hiermee weer naar de parkeerplaats aan de Tormentil te Best gereden. Op deze parkeerplaats is [naam medeverdachte 1] om 9:26 uur met de vrachtwagen met container nummer [containernummer 2] gearriveerd, waarna [naam medeverdachte 1] om 9:59 uur naar de loods aan [adres] te Best is gereden. Het observatieteam heeft waargenomen dat de aanhanger met daarop de container met nummer [containernummer 2] in de loods is losgekoppeld en dat [naam medeverdachte 1] daarna met de vrachtwagen naar de Tormentil is terug gereden. Om 11.52 uur is de politie de loods binnen gegaan en is in de loods de container met nummer [containernummer 2] aangetroffen. De container stond op dat moment open, tegen de container stond een ladder en in de container hing een brandende bouwlamp. Om 12.36 uur zijn [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] op de Tormentil in Best aangehouden. Ook de medeverdachten [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) en [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ) zijn in de omgeving van de loods in Best aangehouden.
De verdachte is op 15 april 2020 rond 14.00 uur met de vrachtwagen in de richting van Rotterdam gereden. Om 16.33 uur heeft hij de vrachtwagen geparkeerd op het parkeerterrein van de RSC Gate (hierna: RSC) aan de Eemnesweg in Rotterdam. Om 20.25 uur is de verdachte in Rotterdam aangehouden.
Gelet op de betrokkenheid van de verdachte bij het transport van de containers waarin tussen de lading mangaanerst een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, staat vast dat de verdachte – in ieder geval feitelijk – cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
Opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne
Voor strafbare betrokkenheid bij de (verlengde) invoer van cocaïne, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, de cocaïne in Nederland in te voeren. Bij de beoordeling of aan dit vereiste is voldaan, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- Vooraanmelding containers
Het transportbedrijf [naam bedrijf 2] , gevestigd in België, had van Helitenson de opdracht gekregen zeven containers te vervoeren. Namens [naam bedrijf 2] zijn op 14 april 2020 drie van deze containers (driemaal) voorgemeld bij de firma Portbase teneinde deze containers bij RWG in Rotterdam op te halen. Het ging daarbij om de containers met de nummers [containernummer 1] , [containernummer 2] en [containernummer 4] , zijnde de containers waarin de douane pakketten cocaïne heeft aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij eigenaar is van het bedrijf [naam bedrijf 2] en dat hij de containers namens [naam bedrijf 2] heeft voorgemeld. De rechtbank gaat er daarom, ondanks dat de vooraanmelding vanaf het account van ene [naam medeverdachte 5] is gedaan, vanuit dat de verdachte degene is geweest die de containers waarin de cocaïne verborgen zat, heeft voorgemeld om deze containers verder te kunnen vervoeren.
- Ongebruikelijke route verdachte
Nadat de verdachte de container met nummer [containernummer 4] op 14 april 2020 met een vrachtwagen bij RWG in Rotterdam had opgehaald, is hij hiermee naar de loods van [naam bedrijf 2] in Lier gereden. Dit betrof een ongebruikelijke route omdat de container blijkens de vrachtbrief diende te worden afgeleverd bij RSC in Rotterdam en er voor deze omweg geen legaal economisch belang is gebleken. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij naar Lier is gereden omdat hij de container op 14 april 2020 niet bij RSC kon afleveren en hij thuis wilde slapen. Verder heeft hij verklaard dat in de loods in Lier niemand aanwezig was en dat hij daar niemand heeft gesproken. Gezien de inhoud van de gesprekken die zijn opgenomen met de in de container met nummer [containernummer 4] geplaatste afluisterapparatuur, acht de rechtbank deze verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig. Uit de opgenomen gesprekken blijkt dat vlak voordat verdachte de vrachtwagen met container om 20:37 uur in de loods parkeert, een mannenstem zegt: “Nog vier meter, nog vier meter.” Nadat de motor van de vrachtwagen is uitgezet, zijn er geluiden te horen alsof er een deur wordt geopend, wat gepaard gaat met een scharnierend geluid van metaal op metaal. Vervolgens volgt er een gesprek tussen drie mannen in de Albanese taal. In dit gesprek wordt gevraagd: “Waar is het?”, “Moet ik het controleren?” en wordt er gezegd: “Op een aantal plaatsen is het opengemaakt/gescheurd, (…) “zeker gedaan om te kijken wat erin zit.” Ook wordt er gesproken over “gaatjes”, waarbij “het lijkt alsof het met de hand is geknipt/gesneden”. Een van de mannen zegt daarnaast dat hij “de auto’s niet goed vond en zich daarom zorgen maakt.” Later wordt gevraagd of de chauffeur iets weet, waarop een ander antwoordt: ”Deze heeft het ook begrepen. Heeft het al die dagen gehad.”
Uit de inhoud van deze gesprekken leidt de rechtbank af dat de verdachte de container naar de loods in Lier heeft gebracht met de bedoeling daar de inhoud van de container samen met anderen te (laten) controleren. De rechtbank neemt daarbij aan dat het de verdachte en de overige aanwezigen in de loods niet te doen was om de mangaanerts die in de container zat, maar om de cocaïne die tussen die lading verborgen was. De mangaanerts was immers, gezien de hoeveelheid die hiervan in de container werd vervoerd, voor eenieder zichtbaar, zodat de aanwezigen in de loods ten aanzien daarvan niet aan elkaar hoefden te vragen “waar het was” en “of het moest worden gecontroleerd”.
- Ongebruikelijke route [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1]
[naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben de containers met de nummers [containernummer 1] en [containernummer 2] op 14 april 2020 bij RWG in Rotterdam opgehaald en op 15 april 2020 naar een loods in Best vervoerd, terwijl ook deze containers blijkens de vrachtbrieven dienden te worden afgeleverd bij de RSC Gate in Rotterdam. [naam medeverdachte 2] heeft over deze ongebruikelijke route verklaard dat hij van verdachte de opdracht had gekregen de container van Rotterdam naar de loods in Best te brengen. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. De verklaring van [naam medeverdachte 2] vindt deels steun in de verklaring van [naam medeverdachte 1] . Ook hij verklaart dat hij de container in opdracht van de verdachte heeft opgehaald en vervoerd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de verdachte het transport van de containers met de nummers [containernummer 1] en [containernummer 2] nauwlettend in de gaten hield en dat hij aan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] aanwijzingen gaf over waar de containers die zij vervoerden naar toe moesten. Zo verklaart [naam medeverdachte 1] dat op het moment dat hij met de betreffende vrachtwagen een verkeerde afslag nam, de verdachte contact met hem opnam en zei dat hij verkeerd was gereden. Ook werd in een gesprek tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , dat met de in de container [containernummer 1] geplaatste afluisterapparatuur op 15 april 2020 is opgenomen, besproken: “ [voornaam verdachte] . Hij zegt dat als je kan…Dat je naar Rotterdam. Datzelfde adres als op de CMR. [voornaam verdachte] zegt je moet wegbrengen naar daar.”
Gezien het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam medeverdachte 2] betrouwbaar is en dat deze verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt. Mede gelet op die verklaring gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte aan [naam medeverdachte 2] de opdracht heeft gegeven de container met nummer [containernummer 1] naar de loods in Best te vervoeren. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verdachte aan [naam medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven met de container naar de loods in Best te rijden. [naam medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat hij deze opdracht heeft gekregen van een man die hem op het parkeerterrein waar hij overnachtte had bedreigd, maar [naam medeverdachte 1] heeft geen details over deze persoon gegeven en deze verklaring kan evenmin op andere wijze worden getoetst. Om die reden acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. Bovendien ligt het naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand dat de verdachte, zijnde de opdrachtgever van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , op het moment dat hij samen met hen de betreffende containers bij RWG in Rotterdam heeft opgehaald, hen instructies heeft gegeven over de route die zij met deze containers moesten rijden.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de verdachte aan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] opdracht heeft gegeven met de containers naar een loods in Best te rijden, terwijl deze containers blijkens de vrachtbrieven naar de RSC Gate in Rotterdam moesten worden gebracht. Het geven van deze opdracht duidt op wetenschap bij de verdachte dat de loods in Best de beoogde bestemming van de containers was, waar anderen vervolgens de cocaïne uit de lading mangaanerts zouden halen.
- Telefoons met Sky Ecc encryptie software
Bij verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zijn telefoons aangetroffen van het merk iPhone met daarop Sky Ecc encryptie software. De verdachte heeft zich ten aanzien van het bezit en gebruik van deze telefoon op zijn zwijgrecht beroepen. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tijdens het transport wel berichten over het transport van de container met de verdachte heeft uitgewisseld, maar dat dit berichtenverkeer via zijn privé-telefoon plaatsvond. [naam medeverdachte 2] heeft ten aanzien van de bij hem aangetroffen iPhone met SkyEcc encryptie verklaard dat hij deze telefoon van de verdachte heeft gekregen toen hij samen met hem en [naam medeverdachte 1] de betreffende containers bij RWG in Rotterdam ophaalde en dat hij via deze telefoon contact met de verdachte heeft gehouden over het transport van de container die hij vervoerde.
Uit het onderzoek dat naar voormelde iPhone-telefoons en naar de privé-telefoons van de verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] is verricht blijkt dat zij, anders dan [naam medeverdachte 1] heeft verklaard, op 14 en 15 april 2020 voor en tijdens het rijden van de containers, niet via hun privé-telefoons met elkaar hebben gecommuniceerd. Wel is gebleken dat op deze dagen de bij de verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] aangetroffen iPhone-telefoons met Sky Ecc encryptie software veelvuldig zijn gebruikt en dat deze telefoons met de containers die zij vervoerden zijn meebewogen.
Hoewel de inhoud van de met deze telefoons verstuurde berichten niet inzichtelijk is geworden, acht de rechtbank het, mede gezien de verklaring van [naam medeverdachte 2] - die zij gezien het verhandelde ter terechtzitting als niet onbetrouwbaar waardeert - en bij gebrek aan (onderzoeks)informatie die anders luidt, aannemelijk dat de verdachte via deze telefoons met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] contact heeft gehouden over het transport van de betreffende containers. De rechtbank gaat er daarbij op basis van de verklaring van [naam medeverdachte 2] vanuit dat het de verdachte is geweest die [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] van deze iPhone-telefoons heeft voorzien. Kennelijk wilde de verdachte dat de communicatie die hij met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] over de transporten van de containers had, niet bekend zou worden bij anderen dan de verdachten vanwege de cocaïne die in de containers verborgen was.
Tussenconclusie
De voorgaande feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat de verdachte geweten heeft dat tussen de lading mangaanerts een hoeveelheid cocaïne verborgen zat en dat hij deze cocaïne samen met anderen opzettelijk heeft ingevoerd.
Hoeveelheid ingevoerde cocaïne
Voor de vraag welke hoeveelheid cocaïne de verdachte met zijn handelen heeft ingevoerd, dienen twee invoermomenten te worden onderscheiden:
Invoer 1: het moment waarop het schip met daarin onder meer 2.216 kilogram cocaïne, afkomstig uit Brazilië Nederlands grondgebied is opgevaren.
Invoer 2: de verlengde invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, namelijk het verdere vervoer van de drie containers vanaf de Rotterdamse haven naar, ten aanzien van één container, de loods in Lier en, ten aanzien van de overige twee containers, de loods in Best.
Van (verlengde) invoer kan in beginsel slechts sprake zijn indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op 10 april 2020 is de cocaïne in de Rotterdamse haven uit de containers in beslag genomen en zijn van de in beslag genomen cocaïne terugplaatsmonsters in de drie containers geplaatst. Het door de verdachte verrichte transport van de container vanaf de Rotterdamse haven naar de loods in Lier en de twee in zijn opdracht uitgevoerde transporten van de containers naar de loods in Best (invoer 2) hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid cocaïne en niet op de totale hoeveelheid van 2.216 kilogram cocaïne zoals ten laste is gelegd.
Dat de verdachte de cocaïne samen met anderen heeft ingevoerd leidt, anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt immers dat zowel de handelingen van de verdachte als die van zijn mededaders zijn verricht na inbeslagname van de oorspronkelijke hoeveelheid cocaïne die in de containers aanwezig was.
4.1.4.
Conclusie
Het opzettelijk samen met anderen (verlengd) invoeren van een hoeveelheid cocaïne in Nederland, zoals primair ten laste gelegd, is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 9 april 2020 tot en met 15 april 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(primair)
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. Zoals hiervoor is overwogen, waren de handelingen van de verdachte erop gericht de containers met cocaïne verder te vervoeren in Nederland. Het bewezenverklaarde medeplegen van de verlengde invoer ziet daarmee op de kleine hoeveelheden cocaïne die op dat moment nog in de containers zaten. Bij de strafoplegging zal de rechtbank echter rekening houden met de beoogde invoer van een hoeveelheid van in totaal 2.216 kilogram cocaïne. Dat de verdachte niet als doel had een geringe hoeveelheid cocaïne veilig te stellen maar wel degelijk rekening hield met een grote hoeveelheid van dit verboden middel, leidt de rechtbank af uit de omvangrijke logistieke operatie rondom het transport van de cocaïne. Zo waren er drie chauffeurs geregeld om de containers te vervoeren. Eén container is vervoerd naar een loods in Lier en de twee andere containers naar een loods in Best. In beide loodsen waren tenminste twee andere personen aanwezig om de cocaïne uit de lading mangaanerts te halen. Alle bij het transport betrokken verdachten communiceerden daarbij met telefoons die waren voorzien van encryptie software.
De bij de controle aangetroffen hoeveelheid van 2.216 kilogram cocaïne is dusdanig groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verdachte heeft met zijn handelen dan ook bijgedragen aan de instandhouding van de internationale handel in verdovende middelen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, zoals onder meer cocaïne, stoffen bevatten die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. De strafbaarheid en de grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de grootschalige handel in cocaïne een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten valt te herleiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij verslaafde gebruikers. Voorts zijn vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Ook brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Om die reden acht de rechtbank voor de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, zoals in deze zaak aan de orde, in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Rolverdeling en strafmaat
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat er een zekere rolverdeling is geweest tussen de verschillende verdachten in deze zaak. Op grond van die rolverdeling zal de rechtbank, anders dan het openbaar ministerie heeft gevorderd, een differentiatie aanbrengen in de aan de verdachten op te leggen straffen. De verdachte heeft enerzijds gehandeld in opdracht van degenen die uiteindelijk over de cocaïne zouden beschikken. Hij heeft immers zelf een container vervoerd, waarin tussen de lading mangaanerts, cocaïne verstopt zat. Anderzijds heeft hij een min of meer leidinggevende rol vervuld doordat hij de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] opdracht heeft geven om de containers waarin cocaïne verstopt zat te vervoeren en hen daarbij te voorzien van telefoons met encryptie software. De verdachte stond hiermee hiërarchisch in hogere rang niet alleen ten opzichte van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , maar ook ten opzichte van de medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] die de cocaïne uit de lading mangaanerts zouden halen en van wie niet is gebleken dat zij tevens een leidinggevende rol vervulden. De rechtbank acht voor de verdachte dan ook een langere gevangenisstraf passend dan voor zijn medeverdachten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en op zijn plaats is. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting in de samenleving waar de verdachte indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het als doel hem en anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in combinatie met de hieronder besproken verbeurdverklaringen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te laten duren, indien een langere gevangenisstraf wordt opgelegd dan de duur van de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis. Hij heeft in dat kader op jurisprudentie van het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch gewezen.
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf jaar volgt dat de rechtbank nog de grondslag van de voorlopige hechtenis aanwezig acht voor het in het vonnis van heden bewezenverklaarde feit. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte leidde er toen toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er nog geen datum bekend was waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden. Die situatie is nu niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan een ernstig strafbaar feit. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte en dat aan de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom een einde moet komen.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte geretourneerd dienen te worden.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen opleggers en mobiele telefoon zullen worden verbeurd verklaard.
Het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezenverklaarde feit:
1. 1.00 STK Oplegger 1NEX032 _ [beslagnummer 1] ;
2. 1.00 STK Oplegger QAKF237, PACTON_ [beslagnummer 2] ;
3. 1.00 STK Oplegger 1XRT472, MAN 18500_ [beslagnummer 3] ;
4. 1.00 STK GSM zaktelefoon, APPLE 1 PHONE, nr: [nummer] ibn code [ibn-code] ;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mr. S.E.C. Debets en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair:
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2020 tot en met 15 april 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 2216 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2/A jo.10 lid 5 Opiumwet jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 april 2020 tot en met 15 april 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 2216 kilogram cocaïne, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch en/of via Whatsapp contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken van die container(s) en/of die (pakketten) cocaïne, en/of
- Telefoon(s) met PGP software aangeschaft en/of in gebruik genomen en/of
- met een vrachtwagen voorzien van Belgisch kenteken [kentekennummer 1] een container
met containernummer [containernummer 4] (geladen met mangaanerts met daartussen 760
pakketten met 757 kilogram cocaine), opgehaald/ (laten) ophalen bij de
containerterminal RWG op de Maasvlake en/of
- met een vrachtwagen (MAN) voorzien van Belgisch kenteken [kentekennummer 2] een
container met containernummer [containernummer 1] (geladen met mangaanerts met
daartussen 700 pakketten met 698,89 kilogram cocaine), opgehaald/ (laten)
ophalen bij de containerterminal RWG op de Maasvlake en/of
- met een vrachtwagen (MAN) voorzien van Belgisch kenteken [kentekennummer 3] een
container met containernummer [containernummer 2] (geladen met mangaanerts met
daartussen 760 pakketten met 760,23 kilogram cocaïne), opgehaald/ (laten)
ophalen bij de containerterminal RWG op de Maasvlakte en/of
- ( vervolgens) die container(s) naar een loods aan de Waal te Best (laten) brengen
en/of
- ( vervolgens) twee mededaders (in een Volkswagen Jetta met Belgische kenteken [kentekennummer 4] ) naar de loods laten gaan en/of
- ( vervolgens) die container uitgehaald/ (laten) uithalen;
(artikel 10a lid 1, sub 3 jo. 10 lid 4 Opiumwet jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2020 tot en met 15 april 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk ongeveer 2216 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, heeft afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, althans deze cocaïne aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 2 ahf/ond B en C Opiumwet)