ECLI:NL:RBROT:2021:10749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
10/750173-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1459 kilogram cocaïne, wat resulteerde in een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, containers met cocaïne heeft opgehaald en dat hij hierbij instructies ontving via versleutelde communicatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne, ondanks zijn ontkenning dat hij hiervan op de hoogte was. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne bewezen verklaard, waarbij de nadruk lag op de rolverdeling tussen de verschillende verdachten en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van drugshandel en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750173-20
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijfadres:
[verblijfadres] , [postcode] te [verblijfplaats verdachte] ( [land] ),
raadsman mr. W. van Vliet, advocaat te Duivendrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 28 juli 2020, 23 oktober 2020, 20 januari 2020, 20 september 2021 en 14 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte primair verweten dat hij samen met anderen ongeveer 1459 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd, subsidiair dat hij daartoe samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht en meer subsidiair dat hij samen met anderen 1459 kilogram cocaïne heeft afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. N. Coenen en mr. T. Lucas (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het opzet – ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad om cocaïne in te voeren dan wel om de overige handelingen met betrekking tot cocaïne te verrichten. De verdachte ontkent dat hij de wetenschap heeft gehad dat het om cocaïne ging.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring slechts een kleine hoeveeheid cocaïne bewezen kan worden verklaard.
4.1.2.
Beoordeling
Invoer cocaïne
Op 21 maart 2020 zijn vanuit de haven van Vila do Conde in Brazilië met het zeeschip [naam schip] (hierna: het schip) veertien containers afkomstig van het bedrijf [naam bedrijf 1] gevestigd in [plaats] (Brazilië) gevuld met mangaanerts verscheept. Zeven van deze containers waren bestemd voor een Tsjechisch bedrijf genaamd Helitenson SRO, gevestigd in Praag (hierna: Helitenson).
Op 5 april 2020 is het schip in de haven van Rotterdam binnengekomen. Op 10 april 2020 zijn de containers bestemd voor Helitenson gelost en heeft de douane de containers gecontroleerd. Bij deze controle heeft de douane in de drie containers met de nummers [containernummer 1] , [containernummer 2] en [containernummer 3] tussen het mangaanerts respectievelijk 698,89 kilogram, 760,23 kilogram en 757,72 kilogram cocaïne aangetroffen. De douane heeft de cocaïne uit de containers verwijderd en in beslag genomen. Hierna is, tezamen met audio-opnameapparatuur, een kleine hoeveelheid cocaïne in de drie containers teruggeplaatst ter gecontroleerde aflevering en zijn de containers opnieuw verzegeld.
Het laboratorium van de douane heeft de monsters, die zijn genomen van de pakketten uit de drie containers bestemd voor Helitenson, positief getest op de aanwezigheid van cocaïne.
Op 14 april 2020 zijn vanaf 12.56 uur de drie containers bestemd voor Helitenson driemaal voorgemeld door [naam medeverdachte 1] namens de firma [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), gevestigd te Lokeren (België). Dezelfde dag om 17:18 uur heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) in opdracht van [naam bedrijf 2] , waar hij in loondienst was, de container met nummer [containernummer 2] met een vrachtwagen in de haven van Rotterdam opgehaald. Vlak daarvoor om 17.03 uur had de medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) de container met nummer [containernummer 1] opgehaald. Om 17:20 uur heeft medeverdachte [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ) de container met nummer [containernummer 3] namens [naam bedrijf 2] met een vrachtwagen opgehaald.
[naam medeverdachte 3] is hierna met de vrachtwagen met de container met nummer [containernummer 1] richting Tilburg/Eindhoven gereden, waarna hij om 19:31 uur de vrachtwagen op de Tormentil te Best heeft geparkeerd. Op 15 april 2020 om 6:13 uur is [naam medeverdachte 3] met de vrachtwagen vanaf deze parkeerplaats naar de loods aan De Waal 2E in Best gereden. In elk geval vanaf 6:29 uur waren de verdachte en medeverdachte [naam verdachte] in deze loods aanwezig. In de loods is de container losgekoppeld waarna [naam medeverdachte 3] met de vrachtwagen naar de Tormentil terug is gereden. Ongeveer anderhalf uur later heeft [naam medeverdachte 3] de container bij de loods opgehaald en is hij hiermee weer naar de parkeerplaats aan de Tormentil te Best gereden. Op deze parkeerplaats is [naam medeverdachte 2] om 9:26 uur met de vrachtwagen met container nummer [containernummer 2] gearriveerd, waarna [naam medeverdachte 2] om 9:59 uur ook naar de loods aan De Waal 2E te Best is gereden. Het observatieteam heeft waargenomen dat de aanhanger met daarop de container met nummer [containernummer 2] in de loods is losgekoppeld en dat [naam medeverdachte 2] daarna met de vrachtwagen naar de Tormentil is terug gereden.
Door het observatieteam is gezien dat om 11:17 uur een Volkswagen Jetta met twee inzittenden bij de loods aankwam. De auto en beide inzittenden zijn de loods binnen gegaan. Om 11:48 uur is waargenomen dat de Volkswagen Jetta de loods uit kwam rijden. Om 11:49 uur zijn de bestuurder en de bijrijder van de Volkswagen Jetta vlakbij de loods aangehouden. Dit waren medeverdachte [naam medeverdachte 5] (hierna: [naam medeverdachte 5] ) en de verdachte.
Om 11.52 uur is de politie de loods binnen gegaan en is in de loods de container met nummer [containernummer 2] aangetroffen. De container stond op dat moment open, tegen de container stond een ladder en in de container hing een brandende bouwlamp. In de loods werden voorts de twee door de opsporingsambtenaren aangebrachte zegels doorgeknipt aangetroffen. Om 12.36 uur zijn [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] op de Tormentil in Best aangehouden.
In de kofferbak van de Volkswagen Jetta lagen handschoenen, handhakken en werkbroeken. Op een aantal van deze voorwerpen zaten bruine vegen en bruin poeder. Daarnaast zijn in de Volkswagen een kniptang en twee ongebruikte gele zegels gevonden. Ook zijn bij de verdachte en bij [naam medeverdachte 5] BQ-telefoons met daarop Encrochatsoftware aangetroffen (hierna: PGP-telefoons).
Betrokkenheid verdachte bij de invoer van cocaïne
Ter terechtzittng heeft de verdachte verklaard dat hij de tweede container in de loods open heeft gemaakt. Hij zou de zegel van de container hebben doorgeknipt en de container zijn ingegaan. In de container zou hij vervolgens gehoor hebben gegeven aan de instructies die hij via berichten op zijn telefoon ontving.
Uit het onderzoek naar de bij verdachte en [naam medeverdachte 5] aangetroffen PGP-telefoons is gebleken dat de verdachte en [naam medeverdachte 5] op 14 en 15 april 2020 veelvuldig communiceren met de gebruiker van de Encrochatnaam [naam Encrochat-account] (hierna aangeduid als [naam Encrochat-account] ). De verdachte en [naam medeverdachte 5] kregen van [naam Encrochat-account] gedetailleerde instructies over door hen te verrichten werkzaamheden in de containers, op tijdstippen waarop de containers door medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] in de loods waren achtergelaten. Hen werd daarbij onder meer de opdracht gegeven de containers te openen en de lading van de containers te controleren.
De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte betrokken is geweest bij het uithalen van de containers waarin tussen de lading mangaanerts een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Daarmee staat vast dat de verdachte – in ieder geval feitelijk – betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne in Nederland.
Opzet (verlengde) invoer
Voor strafbare betrokkenheid bij de (verlengde) invoer van cocaïne, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om de cocaïne in Nederland in te voeren.
De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij bouwwerkzaamheden zou gaan verrichten en dat hij niet heeft geweten van de aanwezigheid van cocaïne in de containers. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Daarbij is het volgende van belang.
-
Gebeurtenissen op 7 april 2020Uit onderzoek naar de bij verdachte en [naam medeverdachte 5] aangetroffen PGP-telefoons blijkt dat zij een week eerder, op 7 april 2020, in opdracht van [naam Encrochat-account] vanuit België naar Nederland zijn gereisd en op een parkeerplaats in Maastricht hebben gewacht totdat zij moesten gaan werken. Zij zijn toen onverrichter zake weer naar huis gegaan, omdat de containers niet waren gekomen. [naam Encrochat-account] liet hen vervolgens weten in België te wachten op nieuwe instructies. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor zijn reis naar Nederland op 7 april 2020. De rechtbank leidt uit voornoemde omstandigheden af dat het de bedoeling was dat de verdachte en [naam verdachte] al op 7 april 2020 hun werkzaamheden in deze containers zouden moeten verrichten, die immers toen al in de haven van Rotterdam waren aangekomen maar werden opgehouden in verband met een douanecontrole.
- Instructies van [naam Encrochat-account]Op 15 april 2020 tussen 6:29 uur en 11:51 uur ontvangen de verdachte en [naam medeverdachte 5] – die de hele tijd samen zijn - instructies van [naam Encrochat-account] hoofdzakelijk via de telefoon die bij de verdachte in gebruik is. Uit de berichten volgt dat de verdachte en [naam medeverdachte 5] opdracht kregen om de zegels te fotograferen, de containers open te knippen, kort te kijken of er een GPS of gaten in de container zaten, hierna de loods voor 40 minuten te verlaten en bij terugkomst de lading van de containers te controleren op de aanwezigheid van blokken. Expliciet werd daarbij gezegd dat zij daarbij handschoenen moesten gebruiken en hun gezicht moesten bedekken. Ze moesten goed kijken of ze geen politie zagen. Meerdere keren werd er gevraagd of ze iets vreemds zagen en uiteindelijk — vlak voordat ze werden aangehouden — werd hen gezegd te vluchten omdat er politie aankwam, waarna zij in de Volkswagen Jetta zijn weggereden.
- OVC opnamesUit de OVC opnames van 15 april 2020, afkomstig uit de TEMU-container, blijkt dat ene [naam medeverdachte 5] of [naam] en [afkorting voornaam verdachte] met elkaar praten. De rechtbank gaat er vanuit dat dit de verdachte (met voornaam [voornaam verdachte] ) en medeverdachte [naam medeverdachte 5] zijn. Uit de opnames kan worden afgeleid dat er door de verdachte en [naam medeverdachte 5] geschept wordt in de lading en dat de verdachte kort voor de inval van de politie van iemand te horen krijgt dat ze weg moeten gaan en dat hij dit aan [naam medeverdachte 5] doorgeeft.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de containers die hij heeft gecontroleerd pakketten cocaïne bevatten en dat hij deze moest uithalen. Hij kreeg expliciet de opdracht te zoeken naar blokken, hetgeen zeker in combinatie met meerdere waarschuwingen om uit te kijken voor de politie tot de conclusie leidt dat hij wist dat hij daar voor cocaïne was en niet voor bouwwerkzaamheden zoals hij heeft verklaard. Hij had de beschikking over gereedschap en materiaal en werd bijna van minuut tot minuut geïnstrueerd via geëncrypte communicatiemiddelen. Het feit dat de verdachte en [naam medeverdachte 5] een week eerder ook al naar Nederland afreisden in opdracht van [naam Encrochat-account] om op containers te wachten, sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte wist waar hij mee bezig was.
Gelet op het voorgaandeacht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
Hoeveelheid ingevoerde cocaïne
Voor de vraag welke hoeveelheid cocaïne de verdachte met zijn handelen heeft ingevoerd, dienen twee invoermomenten te worden onderscheiden:
Invoer 1: het moment waarop het schip met daarin onder meer 1.459 kilogram cocaïne, afkomstig uit Brazilië Nederlands grondgebied is opgevaren.
Invoer 2: de verlengde invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, namelijk het verdere vervoer vanaf de Rotterdamse haven en de opslag in de loods in Best.
Van (verlengde) invoer kan in beginsel slechts sprake zijn indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op 10 april 2020 is de cocaïne in de Rotterdamse haven uit de container in beslag genomen en zijn van de in beslag genomen cocaïne terugplaatsmonsters in de containers geplaatst. De door de verdachte verrichte handelingen ten aanzien van het uithalen van de containers, hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid cocaïne en niet op de totale hoeveelheid van 1.459 kilogram cocaïne zoals ten laste is gelegd.
Dat de verdachte de cocaïne samen met anderen heeft ingevoerd leidt, anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, niet tot een ander oordeel. Uit het dossier blijkt immers dat zowel de handelingen van de verdachte (het uithalen) als die van zijn mededaders (het transport) zijn verricht na inbeslagname van de oorspronkelijke hoeveelheid cocaïne die in de containers aanwezig was.
4.1.3.
Conclusie
Het opzettelijk samen met anderen (verlengd) invoeren van een hoeveelheid cocaïne in Nederland, zoals primair ten laste gelegd, is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 9 april 2020 tot en met 15 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(primair)
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. De verdachte heeft samen met een ander twee containers waarin cocaïne zat uitgehaald, hierbij werd hij telefonisch aangestuurd door een derde. Zoals hiervoor is overwogen, waren de handelingen van de verdachte gericht op het uithalen van de containers met cocaïne. Het bewezenverklaarde medeplegen van de verlengde invoer ziet daarmee op de kleine hoveelheden cocaïne die op dat moment nog in de containers zaten. Bij de strafoplegging zal de rechtbank echter rekening houden met de beoogde invoer van een hoeveelheid van in totaal 1.459 kilogram cocaïne. Dat de verdachte niet als doel had een geringe hoeveelheid cocaïne veilig te stellen maar wel degelijk rekening hield met een grote hoeveelheid van dit verboden middel, leidt de rechtbank af uit de omvangrijke logistieke operatie rondom het transport van de cocaïne. Zo waren er twee chauffeurs geregeld om de containers te vervoeren en waren de verdachte en tenminste één ander persoon in de loods aanwezig om de cocaïne uit de lading mangaanerts te halen. Alle bij het transport betrokken verdachten communiceerden daarbij met telefoons die waren voorzien van encryptie software.
Door de invoer van een grote hoeveelheden cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin. De rechtbank acht voor de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, zoals in deze zaak aan de orde, in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Rolverdeling en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat er een zekere rolverdeling is geweest tussen de verschillende verdachten in deze zaak. Op grond van die rolverdeling zal de rechtbank, anders dan het openbaar ministerie heeft gevorderd, een differentiatie aanbrengen in de aan de verdachten op te leggen straffen. De verdachte heeft enerzijds gehandeld in opdracht van degenen die uiteindelijk over de cocaïne zouden beschikken. Hij heeft immers twee containers opgewacht en onderzocht, waarin tussen de lading mangaanerts, cocaïne verstopt zat. Hij werd daarbij duidelijk aangestuurd en niet is gebleken dat hij zelf een leidinggevende rol heeft vervuld. Dat is anders bij medeverdachte [naam medeverdachte 4] , die wel een min of meer aansturende rol heeft gehad in de communicatie met zijn medechauffeurs. De rechtbank acht voor de verdachte dan ook een lagere gevangenisstraf passend dan voor zijn medeverdachte [naam medeverdachte 4] . De straf zal wel hoger zijn dan die aan medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] wordt opgelegd, nu zij slechts worden veroordeeld voor de schuldvariant van de invoer van verdovende middelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederalnd niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en op zijn plaats is. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting in de samenleving waar de verdachte indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het als doel hem en anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te laten duren, nu er geen sprake is van een geschokte rechtsorde of van herhalingsgevaar.
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaar volgt dat de rechtbank nog de grondslag van de voorlopige hechtenis aanwezig acht voor het in het vonnis van heden bewezenverklaarde feit. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte leidde er toen toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er nog geen exacte datum bekend was waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden. Die situatie is nu niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan een ernstig strafbaar feit. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte en dat aan de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom een einde moet komen.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mr. S.E.C. Debets en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair:
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2020 tot en met 15 april 2020
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1459 kilogram cocaïne, in elk
geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(Artikel 2/A jo.10 lid 5 Opiumwet jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 april 2020
tot en met 15 april 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 1459 kilogram cocaïne, in ieder geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch en/of via
Whatsapp contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of
afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren
en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken van die
container(s) en/of die (pakketten) cocaïne, en/of
- met een vrachtwagen (MAN) voorzien van Belgisch kenteken [kentekennummer 1] een
container met containernummer [containernummer 1] (geladen met mangaanerts met
daartussen 700 pakketten met 698,89 kilogram cocaine), opgehaald/ (laten)
ophalen bij de containerterminal RWG op de Maasvlake en/of
- met een vrachtwagen (MAN) voorzien van Belgisch kenteken [kentekennummer 2] een
container met containernummer [containernummer 2] (geladen met mangaanerts met
daartussen 760 pakketten met 760,23 kilogram cocaïne), opgehaald/ (laten)
ophalen bij de containerterminal RWG op de Maasvlakte en/of
- ( vervolgens) die container(s) naar een loods aan de Waal te Best (laten)
brengen en/of
- ( vervolgens) twee mededaders (in een Volkswagen Jetta met Belgische kenteken
kenteken [kentekennummer 3] ) naar de loods laten gaan en/of
- ( vervolgens) die container uitgehaald/ (laten) uithalen;
(Artikel 10a lid 1,sub 3 jo. 10 lid 4 Opiumwet jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2020 tot en met 15 april 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk ongeveer 1459 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, heeft afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, althans deze cocaïne aanwezig heeft gehad, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art 2 ahf/ond B en C Opiumwet)