4.1.3.Beoordeling
Invoer cocaïne
Op 21 maart 2020 zijn vanuit de haven van Vila do Conde in Brazilië met het zeeschip [naam schip] (hierna: het schip) veertien containers afkomstig van het bedrijf [naam bedrijf 1] gevestigd in [plaats] (Brazilië) gevuld met mangaanerts verscheept. Zeven van deze containers waren bestemd voor een Tsjechisch bedrijf genaamd Helitenson SRO, gevestigd in Praag (hierna: Helitenson).
Op 5 april 2020 is het schip in de haven van Rotterdam binnengekomen. Op 10 april 2020 zijn de containers bestemd voor Helitenson gelost en heeft de douane de containers gecontroleerd. Bij deze controle heeft de douane in de drie containers met de nummers [containernummer 1] , [containernummer 2] en [containernummer 3] tussen het mangaanerts respectievelijk 698,89 kilogram, 760,23 kilogram en 757,72 kilogram cocaïne aangetroffen. De douane heeft de cocaïne uit de containers verwijderd en in beslag genomen. Hierna is, tezamen met audio-opnameapparatuur, een kleine hoeveelheid cocaïne in de drie containers teruggeplaatst ter gecontroleerde aflevering.
Het laboratorium van de douane heeft de monsters, die zijn genomen van de pakketten uit de drie containers bestemd voor Helitenson, positief getest op de aanwezigheid van cocaïne.
Op 14 april 2020 zijn vanaf 12.56 uur de drie containers bestemd voor Helitenson driemaal voorgemeld door de firma [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), gevestigd te Lokeren (België). Dezelfde dag om 17:18 uur heeft de verdachte in opdracht van [naam bedrijf 2] , waar hij in loondienst was, de container met nummer [containernummer 2] met een vrachtwagen in de haven van Rotterdam opgehaald. Vlak daarvoor om 17.03 uur had de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) de container met nummer [containernummer 1] opgehaald en om 17:20 uur heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ), eigenaar van [naam bedrijf 2] , de container met nummer [containernummer 3] opgehaald.
De verdachte is hierna met de container in de richting van Maastricht gereden. Om 20.21 uur heeft hij de vrachtwagen geparkeerd op de Holtum-Noordweg te Born. Op 15 april 2020 om 08.30 uur is verdachte met de vrachtwagen weggereden in de richting van Eindhoven, waarna hij de vrachtwagen om 09.25 uur op de parkeerplaats aan de Tormentil te Best heeft geparkeerd. Op deze parkeerplaats stond op dat moment ook de vrachtwagen van [naam medeverdachte 1] geparkeerd. Om 09:59 uur is de verdachte met de vrachtwagen vertrokken en is hij naar de loods gelegen aan De Waal 2E in Best gereden. Het observatieteam heeft waargenomen dat de aanhanger met daarop de container in de loods is losgekoppeld en dat de verdachte daarna met de vrachtwagen naar de Tormentil is teruggereden. Om 11.52 uur is de politie de loods binnen gegaan en is in de loods de container met nummer [containernummer 2] aangetroffen. De container stond op dat moment open, tegen de container stond een ladder en in de container hing een brandende bouwlamp. Om 12.36 uur zijn de verdachte en [naam medeverdachte 1] op de Tormentil in Best aangehouden. Ook de [naam medeverdachte 2] en de medeverdachten [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ) en [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ) zijn aangehouden. De medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] zaten op het moment van hun aanhouding in een Volkwagen Jetta vlakbij de loods in Best.
Gelet op de betrokkenheid van de verdachte bij het transport van een container waarin tussen de lading mangaanerts een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, staat vast dat de verdachte – in ieder geval feitelijk – cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.
Opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne
Voor strafbare betrokkenheid bij de (verlengde) invoer van cocaïne, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, de cocaïne in Nederland in te voeren.
De verdachte heeft ontkend dat hij wist van de aanwezigheid van cocaïne in de containers die hij en medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben vervoerd. Hij zou daaromtrent onwetend zijn gehouden. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet dermate onaannemelijk dat deze als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Uit de berichten in de BQ-telefoons zoals aangetroffen in de Volkswagen Jetta en de in het dossier opgenomen Chatlog van het Encrochat-account ‘ [naam Enchrochat-account 1] ’ die inzicht geven in de gang van zaken rondom de invoer van de betreffende containers met cocaïne, blijkt dat de chauffeurs buiten de loods moesten zijn op het moment dat de cocaïne uit de container zou worden gehaald. Zo stuurt het Encrochat-account ‘ [naam Enchrochat-account 2] ’ dat met ‘ [naam Enchrochat-account 1] ’ in contact staat op 15 april 2020 ten aanzien van de container die medeverdachte [naam medeverdachte 1] vervoerde:
06:01:01 uur:“Jongens zijn richting de loods al.”
06:01:07 uur: “Bak komt 7u aan.”
06:03:18 uur: “Jou jongens moeten loods deur open doen en chauffeur binnen laten zometeen wnr dr er is.”
06:04:06 uur: “Dan doen ze bak loskopplen. Rijd. Chauffeur loods uit.”
06:04:13 uur: “Doen ze loods dicht.”
06:04:23 uur: “En dn kunnen ze foto maken van de zegels.”
06:04:33 uur: “En dan bak open knippen en beginnen met graven.”
Ook in de chats tussen ‘ [naam Enchrochat-account 1] ’ en de gebruiker van de als Volkswagen01 aangemerkte BQ-telefoon (“ [naam Enchrochat-account 3] ”) blijkt dat moet worden gewacht met handelen tot de chauffeur weg is. Zo stuurt ‘ [naam Enchrochat-account 1] ’ aan ‘ [naam Enchrochat-account 3] ’:
06:48:00 uur “Als chauffeur door rijd MOET JIJ FOTO maken van ACHTERDEUR van de zegel.” “FOTO naar mij sturen.”
Nadat [naam Enchrochat-account 3] op de vraag van [naam Enchrochat-account 1] of de chauffeur al weg is om 06:58:00 uur een bevestigend antwoord stuurt, reageert [naam Enchrochat-account 1] met: “Poort sluiten”. Vervolgens informeert ‘ [naam Enchrochat-account 1] ’ om 06:59:05 uur ‘ [naam Enchrochat-account 2] ’ dat de chauffeur weg is. [naam Enchrochat-account 2] antwoordt hierop:
06:59:40 uur: “Oke wacht nog 1 moment met gezicht bedekken. Knippen en dn ff snel in de bak kijken of er iets ligt van apparatuur gps ofz.”
Ten aanzien van de container die de verdachte heeft vervoerd, wordt dezelfde werkwijze gehanteerd. Zo schrijft ‘ [naam Enchrochat-account 2] ’ later op de ochtend aan ‘ [naam Enchrochat-account 1] : “Bij deze bak precies doen zoals bij de andere.”
Uit de inhoud van dit berichtenverkeer leidt de rechtbank af dat de verdachte, zijnde de chauffeur van een van de containers waarin de cocaïne verstopt zat, niet in de loods aanwezig mocht zijn op het moment dat de zegel van de container werd doorgeknipt, de container werd geopend en de cocaïne uit de container werd gehaald. Kennelijk was het de bedoeling dat de verdachte geen zicht zou krijgen op de cocaïne in de container en dat hij onwetend zou blijven over dat de cocaïne in de loods uit de container zou worden gehaald. Gelet hierop en nu overige bewijs ontbreekt, kan niet worden uitgesloten dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, geen wetenschap had van de cocaïne in de container. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de container, zodat het ten laste gelegde opzet in de betekenis van willens en wetens handelen niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de overige feiten en omstandigheden in deze zaak ontoereikend zijn om te kunnen concluderen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne heeft gehad, in de zin dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de container die hij vervoerde cocaïne verstopt zat. Daarbij is het volgende van belang.
- Sky Ecc- telefoon
Bij de verdachte is een iPhone met Sky Ecc encryptie software aangetroffen. Deze omstandigheid mag weliswaar verdacht zijn, maar is op zichzelf onvoldoende om het bewijs te kunnen dragen dat verdachte een mogelijk risico op de aanwezigheid van cocaïne in de container heeft aanvaard, te meer omdat de inhoud van de beweerdelijk door verdachte verzonden berichten onbekend is gebleven.
- Ongebruikelijke route
De verdachte heeft in opdracht van [naam medeverdachte 2] de betreffende container in de haven in Rotterdam opgehaald en naar een loods in Best vervoerd. Hoewel dit een ongebruikelijke route was omdat de container blijkens de vrachtbrief diende te worden afgeleverd bij RSC in Rotterdam, is ook deze afwijkende route onvoldoende om daarop de aanvaarding van het risico dat in de container drugs aanwezig was te baseren. De verdachte heeft verklaard dat hij geen argwaan had omdat het afleveradres wel vaker wijzigde en hij ook overigens geen reden had om niet te kunnen vertrouwen op [naam medeverdachte 2] bij wie hij in loondienst was en voor wie hij regelmatig transportwerkzaamheden verrichtte. Gelet op deze verklaring van de verdachte – die de rechtbank op grond van het verhandelde ter terechtzitting als niet-onbetrouwbaar waardeert – en bij gebreke van (onderzoeks)informatie die anders luidt, moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er cocaïne in de door hem vervoerde container zat.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor genoemde omstandigheden afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk – ook in voorwaardelijke zin – binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne. Dit brengt mee dat verdachte van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne, zoals primair, impliciet primair, ten laste gelegd, dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank kan slechts vaststellen dat in de container die de verdachte op Nederlands grondgebied heeft vervoerd een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Ter zake van deze overtreding heeft de verdachte verwijtbaar gehandeld en is hij strafbaar. Niet gesteld of gebleken is immers dat verdachte
allemaatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om naleving van het wettelijk verbod op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen te verzekeren. De rechtbank leidt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden immers af dat de verdachte geen vragen heeft gesteld in een situatie waarin het ontvangen van uitleg over de gang van zaken geboden was. Hoewel niet is bewezen dat de verdachte wist dat er cocaïne in de container zat, is het mede aan zijn schuld te wijten dat de cocaïne kon worden ingevoerd.
Nu het opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne ontbreekt, is evenmin voldaan aan het voor medeplegen vereiste opzet op het gronddelict. De verdachte zal daarom ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Hoeveelheid ingevoerde cocaïne
Voor de vraag welke hoeveelheid cocaïne de verdachte met zijn handelen heeft ingevoerd, dienen twee invoermomenten te worden onderscheiden:
Invoer 1: het moment waarop het schip met daarin onder meer 1.459 kilogram cocaïne, afkomstig uit Brazilië Nederlands grondgebied is opgevaren.
Invoer 2: de verlengde invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, namelijk het verdere vervoer vanaf de Rotterdamse haven naar de loods in Best.
Van (verlengde) invoer kan in beginsel slechts sprake zijn indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op 10 april 2020 is de cocaïne in de Rotterdamse haven uit de container in beslag genomen en zijn van de in beslag genomen cocaïne terugplaatsmonsters in de containers geplaatst. Het door de verdachte verrichte transport van de container vanaf de Rotterdamse haven naar Best (invoer 2) heeft daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid cocaïne en niet op de totale hoeveelheid van 1.459 kilogram cocaïne zoals ten laste is gelegd.