ECLI:NL:RBROT:2021:10737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
10/117097-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen door een minderjarige in een druk winkelcentrum

Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een veertienjarige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen. De verdachte werd op 30 april 2021 aangetroffen met het vuurwapen in het hart van een druk winkelcentrum in Rotterdam, waar veel mensen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder dit gebeurde ernstig en schokkend waren, en dat de verdachte door zijn handelen een buitengewoon gevaarlijke situatie heeft gecreëerd. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 210 dagen, waarvan 90 dagen onvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en behandeling voor zijn psychische problemen.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit psychische overmacht, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij onder zodanige psychische druk stond dat hij niet anders kon handelen. De rechtbank benadrukte de ernst van het wapenbezit, vooral door jongeren, en dat dit soort gedrag niet getolereerd kan worden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de noodzaak voor behandeling, maar vond dat dit niet leidde tot strafmatiging. De verdachte had eerder geen soortgelijke strafbare feiten gepleegd, maar de rechtbank was van mening dat de ernst van het feit een stevige reactie vereiste.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/117097-21
Datum uitspraak: 19 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 23 september 2021 en 5 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit voor het voorhanden hebben van de munitie. De verdachte wist niet dat er kogelpatronen in het vuurwapen zaten. Er is geen DNA van de verdachte aangetroffen op de kogelpatronen, het patroonmagazijn of aan de binnenzijde van de loop van het vuurwapen. Gelet daarop is de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van kogelpatronen aannemelijk en is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij de munitie bewust aanwezig had, wat dient te leiden tot een vrijspraak voor het voorhanden hebben van de munitie.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij welbewust een vuurwapen heeft aangeschaft voor circa €750,00. Dit vuurwapen, waarin de kogelpatronen zijn aangetroffen, heeft de verdachte ook, naar eigen zeggen, opzettelijk voorhanden gehad. Dit maakt dat als uitgangspunt genomen kan worden dat de verdachte ook opzet - minst genomen in voorwaardelijk zin - heeft gehad op het voorhanden hebben van de daarin aanwezige munitie. Dat kan anders zijn wanneer er feiten en omstandigheden bekend worden die wijzen op het tegendeel. De enkele omstandigheid dat er geen DNA of vingerafdrukken zijn aangetroffen op de munitie, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de verdachte zich in het geheel niet bewust was of had hoeven te zijn dat hij een geladen vuurwapen had aangeschaft. De verdachte heeft verder, ondanks herhaalde vragen daarover van de rechtbank, ervoor gekozen om niet te verklaren over hoe hij aan het vuurwapen is gekomen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw. Het ten laste gelegde feit is ook ten aanzien van de munitie wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 april 2021 te Rotterdam
- een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool, van het merk Ekol, type Major, kaliber 7.65 mm en
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 4
kogelpatronen (merk: S&B) kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van psychische overmacht. Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
De verdachte is in augustus 2020 op straat ernstig mishandeld. Sindsdien voelde de verdachte zich ernstig bedreigd door de daders. Toen een van de personen die ervan verdacht werd betrokken te zijn geweest bij deze mishandeling op 9 april jl. werd vrijgesproken, namen de angsten en de gevoelens van onmacht bij de verdachte toe. Vervolgens is de moeder van de verdachte op 13 april jl. twee van de daders, waaronder de vrijgesproken jongeman, op straat tegengekomen. In een gesprek met de moeder van de verdachte hebben deze personen de verdachte bedreigd met de dood. Deze heftige gebeurtenissen hebben ervoor gezorgd dat bij de verdachte een heel groot gevoel van onveiligheid is ontstaan. Zijn wanhoop en radeloosheid bereikten na de laatste bedreiging een hoogtepunt. Voor de verdachte was het duidelijk dat de personen die hem bedreigden geen genoegen namen met de ernstige mishandeling. De verdachte heeft het wapen aangeschaft omdat hij zich door politie en justitie in de steek gelaten voelde en hij doodsbang was dat hij - of zijn moeder - zou worden aangevallen. De verdediging acht aannemelijk dat het geestelijke evenwicht van de verdachte in de maanden die vooraf gingen aan het tenlastegelegde feit zo ernstig was aangetast, dat hij is komen te lijden aan een posttraumatische stressstoornis.
Gelet op het voorgaande is de verdediging van mening dat de verdachte in een zodanige toestand van een van buiten komende psychische drang is komen te verkeren dat hij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Dit betekent dat de wilsvrijheid bij de verdachte ontbrak, zodat hij niet strafbaar is voor het bewezen verklaarde en ter zake van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden.
6.2.
Standpunt officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is geweest van psychische overmacht dient verworpen te worden, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte niet anders kon dan een doorgeladen vuurwapen voorhanden hebben. Er is geen enkele rechtvaardiging om met een doorgeladen vuurwapen op straat te lopen.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of aannemelijk is geworden dat de verdachte op 30 april 2021 onder zodanige psychische druk stond dat hij niet anders kon dan in het centrum van Rotterdam een doorgeladen vuurwapen voorhanden hebben. De rechtbank is van oordeel dat dat niet aannemelijk is geworden.
De verdediging heeft veel nadruk gelegd op de gevolgen die de mishandeling van de verdachte op 17 augustus 2020 voor de verdachte heeft gehad. Ook de verdachte heeft ter terechtzitting veelvuldig erop gewezen dat hij door die ervaring en alle momenten daarna ernstig getraumatiseerd is geraakt en heel erg angstig, zo angstig dat hij na het moment waarop zijn moeder op straat twee van de vermeende daders is tegengekomen, hij het vuurwapen heeft aangeschaft. Maar de rechtbank heeft ook geconstateerd dat op de vragen die de rechtbank heeft gesteld over de feiten en omstandigheden rondom de aanschaf van het vuurwapen, de verdachte geen antwoord heeft willen geven. Evenmin heeft hij geloofwaardig antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank waarom hij ervoor gekozen heeft om op 30 april 2021 dat wapen mee te nemen, terwijl hij, naar eigen zeggen, even ging winkelen.
De enkele omstandigheid dat er sprake is van een dreigende situatie door spanningen tussen de verdachte en andere personen, levert op zichzelf geen geslaagd beroep op psychisch overmacht op. Het is aan de verdachte om te wijzen op feiten en omstandigheden die verontschuldigbaar maken dat hij op 30 april 2021 in het centrum van Rotterdam een doorgeladen vuurwapen voorhanden had. Uit niets is gebleken dat de personen waarvoor de verdachte bang zegt te zijn, daar toen aanwezig waren, of dat er een reële vrees bestond bij de verdachte dat die personen daar op dat moment zouden zijn. Daarnaast heeft de verdachte op geen enkele wijze uitgelegd waarom hij, zo een dergelijke vrees gegrond zou zijn geweest, er niet voor heeft gekozen om thuis te blijven, althans de confrontatie in het centrum van Rotterdam te vermijden. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast en van hem in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet verwacht kon of behoefde te worden dat hij hieraan weerstand zou bieden. Het beroep slaagt niet.
6.4.
Conclusie
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 30 april 2021 heeft de verdachte zich op veertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen. De omstandigheden waaronder dit gebeurde zijn ernstig en schokkend, want de verdachte stond met dit doorgeladen vuurwapen op vrijdagmiddag omstreeks half zes ’s avonds in het hart van het winkelcentrum van Rotterdam waar op dat moment uiteraard ook veel winkelende mensen waren. De rechtbank neemt de verdachte dit zeer kwalijk, nu hij door zo te handelen een buitengewoon gevaarlijke situatie heeft laten ontstaan. Door met een doorgeladen wapen op een drukke plek te zijn heeft de verdachte het risico genomen dat met dit wapen (al dan niet per ongeluk) personen, waaronder nietsvermoedende omstanders ernstig verwond zouden raken. Niet alleen zorgt het bezit van wapens in de samenleving voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar dat bezit wordt op de jeugdige leeftijd van de verdachte als schokkend ervaren en ten sterkste afgekeurd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 juli 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een posttraumatische-stressstoornis. Deze stoornis is ontstaan doordat er in een korte periode relatief ingrijpende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de verdachte onvoldoende heeft kunnen verwerken. Deze gebeurtenissen zijn van invloed op zijn functioneren. Het lukt de verdachte onvoldoende om zelfstandig gevoelens van onmacht en onbegrip te kanaliseren. Dit resulteert in een waakzame (alerte) houding van de verdachte. Ook is hij hierdoor meer angstig en prikkelbaar geworden. Hoewel hij, tezamen met zijn moeder, getracht heeft om hulp te zoeken, lijkt dit door allerlei omstandigheden niet van de grond te zijn gekomen. In de tussentijd hielden de bedreigingen aan en heeft de verdachte zich willen bewapenen tegen mogelijk naderend onheil. Hij heeft onvoldoende stilgestaan bij de consequenties van zijn gedragingen en onvoldoende rekening gehouden met mogelijke gevolgen. Tegelijkertijd kan niet worden uitgesloten dat de verdachte zich, naast een vorm van veiligheid, ook aanzien heeft willen verschaffen.
Desondanks heeft de psychische stoornis doorgewerkt in het tenlastegelegde feit en wordt geadviseerd het tenlastegelegde de verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt als matig ingeschat. Het gevoel van dreiging is bij de verdachte nog niet verdwenen en er is sprake van negatieve emoties, spanningen en frustraties. De verdachte is aangetast in zijn zelfgevoel en nog onvoldoende bij machte om dit ten positieve te keren. De schoolgang verloopt problematisch, hetgeen niet bijdraagt aan een positieve identiteitsontwikkeling.
Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is behandeling noodzakelijk. Van belang is dat er ingestoken gaat worden op traumaverwerking. Voorts is het van belang dat de verdachte de schoolgang continueert.
Wanneer de verdachte schuldig wordt bevonden ten aanzien van het hem ten laste gelegde, zou bovenstaande plaats kunnen vinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 september 2021. De Raad adviseert om de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld dat de verdachte zijn medewerking verleent aan jeugdreclasseringstoezicht, dat hij meewerkt aan behandeling van de Waag of een soortgelijke instelling, dat hij naar school en/of naar Urban Skillsz gaat en dat hij zich houdt aan een avondklok.
De deskundige [naam deskundige] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het advies van de Raad.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Op grond van de ernst van het feit is het uitgangspunt dat niet anders behoort te worden gereageerd dan met opleggen van een (deels onvoorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur en de aard van de straf rekening met een aantal factoren.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis als gevolg van de ingrijpende gebeurtenissen die de verdachte heeft meegemaakt. De rechtbank volgt de psycholoog hierin. De rechtbank volgt de psycholoog echter niet in de conclusie dat het feit hierdoor de verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank begrijpt dat de verdachte door de zware mishandeling in augustus 2020 angst en spanningen heeft ervaren, maar merkt daarbij op dat sterke aanwijzingen bestaan dat de oorsprong van het conflict erin lijkt te zijn gelegen dat hij eerder diezelfde dag anderen met een machete zou hebben bedreigd. Niet alleen komt dit naar voren uit de door de officier van justitie overgelegde processen-verbaal met betrekking tot het onderzoek naar de mishandeling van de verdachte, waarin onder meer een foto is opgenomen van een persoon met een sterke gelijkenis met de verdachte, die zich op straat bevindt met in zijn hand een voorwerp dat zeer doet denken aan een in een zwarte foedraal gestoken machete, maar het wordt ook door de personen gezegd die de moeder op 13 april 2021 op straat is tegengekomen. De essentie van dat gesprek, waarvan een opname door de verdediging aan het procesdossier is toegevoegd, is dat de personen die de moeder op straat tegenkomt, haar voorhouden dat haar zoon inderdaad is mishandeld, maar dat hij dat aan zichzelf te wijten heeft, door met een machete over straat te gaan. De moeder stelt in dat gesprek dat dat nog geen reden is om hem zo te mishandelen.
De verdachte heeft er vervolgens zelf voor gekozen om een doorgeladen vuurwapen aan te schaffen en met dit doorgeladen vuurwapen op straat te lopen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op geen enkele wijze heeft laten zien dat hij het strafwaardige en het riskante hiervan inziet. Hij lijkt dit gevaarlijke gedrag vervolgens voort te zetten en dit soort situaties te blijven opzoeken. De verdachte is namelijk tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis - op een uur reizen van zijn woning en in strijd met de voor hem geldende avondklok - in het gezelschap van andere jongeren aangehouden op een parkeerterrein bij de AH XL, terwijl één van hen twee keukenmessen van 25 centimeter bij zich had en de verdachte zelf een survival- of ‘rambomes’ van circa 35 centimeter. Uit één van de stukken die door de verdediging is overgelegd, blijkt bovendien dat de – toentertijd elfjarige-verdachte – al sinds 2017 veel op straat wordt gezien met jongeren die zich inlaten met criminele activiteiten.
De rechtbank kan zich, in sterkere mate dan de psycholoog, niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte zich met de aanschaf van het doorgeladen vuurwapen en het dragen daarvan op straat aanzien heeft willen verschaffen. Die motivatie voor zijn gedrag past bij het gegeven dat de verdachte in de afgelopen 14 maanden meerdere malen met een wapen op straat is aangetroffen. Bovendien begaf hij zich met het vuurwapen met vrienden in het centrum van Rotterdam, zonder dat er aanleiding was om te denken dat hij de personen die hem bedreigden zou tegenkomen. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de psychische stoornis slechts in zozeer beperkte mate in het bewezen verklaarde feit heeft doorgewerkt, dat strafmatiging daarvoor niet is aangewezen.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat hij pas veertien jaar oud is en dat hij behandeling nodig heeft voor zijn problematiek.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een forsere jeugddetentie dan door de officier van justitie geëist passend en geboden is om de ernst van het feit te benadrukken. De rechtbank herhaalt nogmaals hoe zwaar zij tilt aan wapenbezit - in het bijzonder aan vuurwapenbezit door jongeren op straat. De rechtbank zal een deel van de op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen nu zij, met de jeugdreclassering, de Raad en de psycholoog, begeleiding en bijzondere voorwaarden voor de verdachte noodzakelijk acht, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De lengte van het voorwaardelijk strafdeel brengt met zich mee dat de verdachte nog enige tijd na de uitspraak in detentie zal doorbrengen.
Namens de verdachte is verzocht om niet als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte zich zal houden aan een avondklok. De rechtbank zal de verplichting tot het houden aan een avondklok echter wel opleggen. De noodzaak daartoe is bevestigd nu de verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis wederom, ’s avonds en op straat, met een wapen is aangetroffen. De mate waarin die bijzondere voorwaarde belemmerend en belastend is voor de verdachte en zijn familie, weegt niet op tegen het beschermende karakter van de voorwaarde.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 210 (tweehonderdtien) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zijn medewerking zal verlenen aan een behandeling van de forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- naar school gaat of naar Stichting Urban Skillsz, althans zorg draagt voor een nuttige dagbesteding;
- zich houdt aan een avondklok, nader te bepalen door de jeugdreclassering en zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en A.L. Pöll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 april 2021 te Rotterdam
- een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de
vorm van een pistool, van het merk Ekol, type Major, kaliber 7.65 mm en/of
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 4
kogelpatronen (merk: S&B) kaliber 7.65 mm
voorhanden heeft gehad.