ECLI:NL:RBROT:2021:10733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
10/196007-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met afwijzing van noodweer

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 oktober 2020 te Sliedrecht, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangever heeft aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht door de fiets van de aangever vast te grijpen, waardoor deze niet kon wegfietsen. In reactie op de confrontatie heeft de verdachte, samen met de medeverdachte, de aangever meerdere malen geslagen en geschopt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte zich in een situatie had gebracht waarin hij niet genoodzaakt was om zich te verdedigen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan openlijke geweldpleging in vereniging en legde een taakstraf op van 40 uur, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/196007-21
Datum uitspraak: 4 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] 2003,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres verdachte] , [postcode] [verblijfplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.C. van ‘t Hek, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 21 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uur, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Hoewel de verdachte geweld tegen de aangever heeft gebruikt, heeft hij geen geweld in vereniging gepleegd. De mishandeling door hemzelf en de mishandeling door zijn medeverdachte zijn twee op zichzelf staande incidenten. De verdachte heeft geen significante bijdrage gehad aan het geweld van zijn medeverdachte. De verdachte dient daarom ook te worden vrijgesproken. Bovendien dient de verdachte ook vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde geweld door het vasthouden van de fiets van de aangever. Deze gedraging is niet te kwalificeren als een geweldshandeling.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan door de verdediging is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging en overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte van aangever [naam slachtoffer] volgt dat er twee jongens op straat op hem af kwamen lopen en dat hij weg wilde fietsen op zijn fiets. De aangever werd echter tegengehouden doordat een van de twee jongens zijn fiets vastpakte en beiden hem beletten om weg te fietsen. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij de jongen is geweest die de fiets van de aangever heeft vastgepakt. Doordat de verdachte de fiets had vastgepakt, kon de aangever niet wegkomen. Op dat moment ontstond voor de aangever een dreigende situatie en heeft hij de verdachte geschopt of, volgens de verdachte, geslagen. Vervolgens is tussen de aangever en de verdachte een vechtpartij ontstaan waaraan ook de medeverdachte heeft deelgenomen. Aanwezigen hebben hierover verklaard dat het twee tegen een was, waarbij de aangever op de grond terecht is gekomen, alwaar hij getrapt werd en vervolgens door de medeverdachte met een hard voorwerp is geslagen. De verdachte en zijn medeverdachte zijn samen de confrontatie met de aangever aangaan. Vervolgens hebben zij in elkaars bijzijn geweld gepleegd door de aangever te schoppen en te slaan. De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor beschreven gedragingen af dat de verdachte en de medeverdachte gedurende het gehele incident samen betrokken zijn geweest. Daarbij was de bijdrage van de verdachte aan het geweld van voldoende gewicht om van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken. Door zo te handelen is sprake van in vereniging gepleegd geweld. Voor het verweer van de raadsman dat er sprake was van twee op zichzelf staande incidenten, biedt het dossier geen aanknopingspunten, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt.
Door de verdediging is bepleit dat het vastpakken van de fiets niet te kwalificeren is als een geweldshandeling. Ook dit verweer wordt verworpen aangezien het vastgrijpen van de fiets onderdeel uitmaakte van het begin van de confrontatie tussen de aangever, de verdachte en de medeverdachte die heeft geresulteerd in een vechtpartij.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [naam slachtoffer] .
4.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 oktober 2020 te Sliedrecht, openlijk, te weten, op de kruising Jacob-Catsland-Rembrandtlaan, op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer] door
- het vast grijpen van de fiets van die [naam slachtoffer] , waardoor die [naam slachtoffer] niet kon
wegfietsen en vervolgens
- het naar achteren gooien van die [naam slachtoffer] waardoor die [naam slachtoffer]
ten val kwam en
- het meermalen stompen en schoppen tegen het
hoofd van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag
en
- het slaan, met een hard en/of zwaar
voorwerp tegen die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5.2
Strafbaarheid
5.2.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Er is sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waarin verdediging noodzakelijk en proportioneel was. De aangever heeft de verdachte aangevallen en de verdachte heeft hierop gereageerd. De verdachte was bang dat hij opnieuw door de aangever zou worden aangevallen.
5.2.2
Standpunt officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van noodweer dient verworpen te worden, nu van een noodweersituatie geen sprake is.
5.2.3
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed - dan wel een dreigend gevaar daarvoor - waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een dergelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De verdachte is zelf de confrontatie met de aangever aangegaan door de fiets van de aangever vast te grijpen waardoor de aangever niet weg kon komen en hij de verdachte heeft geslagen dan wel geschopt. In reactie hierop heeft de verdachte - samen met de medeverdachte - de aangever vervolgens meerdere malen geslagen en geschopt. De verdachte had zich gemakkelijk uit de confrontatie kunnen onttrekken door weg te lopen dan wel zich volledig afzijdig te houden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zichzelf in deze situatie heeft gebracht en zich niet in een noodweersituatie bevond waarin hij genoodzaakt was om zich te verdedigen. Het beroep moet om deze redenen worden verworpen.
5.2.4
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden. Er zijn ook geen overige feiten of omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van noodweerexces. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte als gevolg van de confrontatie tussen hem en de aangever.
6.1.2
Standpunt officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van noodweerexces dient verworpen te worden, nu van een noodweersituatie geen sprake is.
6.1.3
Beoordeling
Van noodweerexces kan sprake zijn als in een noodweersituatie de grenzen van een toelaatbare verdediging worden overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Zoals hiervoor (onder 5.2.3.) is overwogen, was er geen sprake van een noodweersituatie. Daarom moet het beroep op noodweerexces worden verworpen.
6.1.4
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dan ook strafbaar.

7..Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan openlijk geweld. De verdachte heeft samen met een medeverdachte het slachtoffer onder andere geslagen en geschopt. De medeverdachte heeft het slachtoffer met een hard voorwerp geslagen. Door het openlijke geweld heeft het slachtoffer zijn arm gebroken en had hij meerdere verwondingen aan zijn hoofd. Door zo te handelen heeft de verdachte samen met de medeverdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten hebben doorgaans grote impact op de slachtoffers en kunnen traumatiserend zijn, hetgeen tot langdurige psychische schade kan leiden. Bovendien versterken dergelijke feiten ook in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 oktober 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is een (inmiddels) achttienjarige jongen die in een periode van vier maanden (in het jaar 2020) in aanraking is gekomen met de politie vanwege drie geweldsdelicten. Vanuit het huidige en eerder afgeronde onderzoek wordt gezien dat de verdachte een jongen is met een belast verleden, waarin hij te maken heeft gehad met huiselijk geweld, alcoholproblematiek van ouders, wijzigingen in woonsituatie, kinderbeschermingsmaatregel, criminaliteit van gezinsleden en het recente overlijden van zijn moeder. Ondanks deze ingrijpende gebeurtenissen maakt de verdachte de indruk dat hij gemotiveerd is om zijn leven op een positieve manier voort te zetten.
De Raad ziet op dit moment risicofactoren op het domein agressie en vaardigheden, dit doordat hij is veroordeeld voor geweldsdelicten en op dit moment wordt verdacht van een (fors) geweldsdelict. De verdachte erkent dat hij het lastig vindt om zijn boosheid onder controle te houden, maar heeft hier de afgelopen maanden naar eigen zeggen ook stappen in gezet. De Raad is van mening dat de verdachte op de lange termijn gebaat is bij een behandeling gericht op het omgaan met emoties en het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden. Het is hierbij van belang dat de verdachte hier zelf intrinsiek voor gemotiveerd raakt. De Raad heeft een geheel voorwaardelijke jeugddetentie overwogen gezien de ernst van het delict, het letsel van het slachtoffer en de eerdere veroordeling naar aanleiding van geweldsdelicten. De Raad ziet echter ook dat de verdachte stappen heeft gemaakt in zijn leven en sinds de veroordeling in januari 2021 niet meer in aanraking is gekomen met de politie vanwege het plegen van een strafbaar feit. Gezien deze ontwikkelingen en vanuit het pedagogische perspectief acht de Raad, indien de verdachte schuldig bevonden wordt, een geheel voorwaardelijke werkstraf op dit moment het meest passend voor de verdachte.
De deskundige [naam deskundige] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij therapie voor de verdachte nog wel belangrijk vindt. De verdachte moet echter eerst het overlijden van zijn moeder verwerken voordat hij kan starten met therapie. De verdachte zet zich positief in voor zijn toekomst. De verdachte woont en werkt momenteel niet meer bij zijn vader in Duitsland, maar is terug in Nederland en zoekt, samen met zijn vriendin, woonruimte. Hij zal in het kader van een andere strafzaak nog anderhalf jaar begeleid worden door de jeugdreclassering. Om die reden is in de onderhavige zaak begeleiding door de jeugdreclassering niet nodig.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de oriëntatiepunten van het landelijk overleg vakinhoud strafrecht, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. De rechtbank zal een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna te noemen duur, opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[naam slachtoffer] , vertegenwoordigd door [naam persoon] , heeft zich ter zake van het tenlastegelegde feit als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 424,67 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze schade tot een bedrag van € 3.000,- hoofdelijk kan worden toegewezen. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bij een niet-hoofdelijke veroordeling de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- kan worden toegewezen. De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de schade voor de bril onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Het is onduidelijk of de bril vergoed is door de verzekering en het slachtoffer is ook onduidelijk geweest over de aanschafwaarde van de bril. Hij had immers in zijn aangifte verklaard dat de bril € 900,- heeft gekost. De gevorderde reiskosten zijn voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dient rekening te worden gehouden met het feit dat er geen bevestiging is van een derde dat het slachtoffer niet meer normaal over straat kan in Sliedrecht. Daarnaast dient er ook rekening te worden gehouden met het gegeven dat het slachtoffer ten tijde van het voorval - volgens de verdachte - onder invloed was.
8.3
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. De reiskosten naar het politiebureau betreft geen schade die voor vergoeding in aanmerking komt en zal om die reden niet worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover die ander de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.917,77, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
36 (zesendertig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
18 (achttien) dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag
van € 3.917,77 (zegge: drieduizend negenhonderdzeventien en zevenenzeventig eurocent), bestaande uit
€ 417,77 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.917,77 (zegge: drieduizend negenhonderdzeventien en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mr. J.S. van den Berge en mr. dr. A. Wolthuis, rechters, tevens kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2021.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Sliedrecht,
openlijk, te weten, kruising Jacob-Catsland -Rembrandtlaan, in elk geval op of aan
de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer] door
- het vast grijpen van de fiets van die [naam slachtoffer] , waardoor die [naam slachtoffer] niet kon wegfietsen en/of (vervolgens)
- het naar achteren gooien en/of trekken van die [naam slachtoffer] waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam en/of
- het één of meermalen slaan/stompen en/of trappen/schoppen op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag en/of
- het één of meermalen slaan, met een knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag.