Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënte, ingediend door het CIZ. Het verzoek was gebaseerd op artikel 26 van de Wet zorg en dwang (Wzd) en betrof een cliënte die lijdt aan vasculaire dementie. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij cliënte, haar advocaat, casemanagers en een mantelzorger aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënte lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, maar dat het ernstige nadeel, dat volgens de wet vereist is voor het verlenen van een machtiging, onvoldoende onderbouwd was. Er werd gesteld dat cliënte risico's liep op ernstig lichamelijk letsel en verwaarlozing, maar de rechtbank concludeerde dat deze risico's niet direct voortvloeiden uit haar aandoening. Bovendien waren er al maatregelen genomen om de veiligheid in de thuissituatie te waarborgen.
De rechtbank merkte op dat er geen ontspoorde mantelzorgrelatie was en dat er geen bewijs was voor de stelling dat cliënte meerdere keren was verdwaald. De casemanager had weliswaar onrust bij cliënte gerapporteerd, maar dit was niet voldoende om een opname te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot een rechterlijke machtiging niet voldeed aan de wettelijke criteria en wees het verzoek af. De rechtbank benadrukte het belang van goed contact tussen cliënte, haar mantelzorger en de hulpverleners, en adviseerde hen om zich voor te bereiden op een mogelijke opname in de toekomst.
De beschikking is op 19 oktober 2021 mondeling gegeven door rechter mr. B. Krijnen en op 1 november 2021 schriftelijk uitgewerkt.