In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, StatEmpire B.V. Eiser vorderde ontbinding van een overeenkomst van opdracht die op 5 oktober 2019 was gesloten, waarbij gedaagde zich had verbonden om voor eiser een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen. Eiser stelde dat gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van deze verbintenis, omdat er nooit een aanvraag voor de VOG was ingediend. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat zij op 11 november 2019 een (incomplete) aanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat zij de aanvraag had gedaan en dat eiser recht had op ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:265 lid 1 BW.
Daarnaast vorderde eiser schadevergoeding voor het verlies van inkomen dat hij had geleden als gevolg van de tekortkoming van gedaagde. De rechtbank oordeelde dat gedaagde in beginsel aansprakelijk was voor de schade, maar dat eiser de schade nog diende te onderbouwen. De rechtbank gaf eiser de gelegenheid om zijn schade te specificeren en te onderbouwen met relevante inkomensgegevens. Gedaagde had zich beroepen op een exoneratieclausule in haar algemene voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat deze clausule vermoed onredelijk bezwarend was en niet kon worden ingeroepen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding.