ECLI:NL:RBROT:2021:10678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
C/10/621991 / HA ZA 21-621
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdig voldaan griffierecht in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 juli 2021. De rechtbank heeft geconstateerd dat het griffierecht door [eiseres] niet tijdig is voldaan, wat in strijd is met artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz). Het griffierecht was verschuldigd op 14 juli 2021, maar is pas op 8 september 2021 ontvangen door de rechtbank, wat betekent dat de betaling niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vervolgens artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toegepast, dat bepaalt dat de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, heeft aangevoerd dat zij de nota's van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) niet heeft ontvangen en dat de betaling tijdig is voldaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de verplichting tot betaling en de bijbehorende termijn wettelijk zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet of niet tijdig ontvangen van de griffierechtnota niet verschoonbaar is en dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om ervoor te zorgen dat de betaling tijdig plaatsvindt. Daarom heeft de rechtbank [gedaagde] van de instantie ontslagen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 952,00. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en ondertekend door de rolrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621991 / HA ZA 21-621
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2021, met producties 1 en 2;
  • de brief van 3 september 2021 van de rechtbank, waarbij mr. Ramdas is medegedeeld dat de griffie heeft geconstateerd dat mr. Ramdas het door [eiseres] verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan binnen de daarvoor in artikel 3 lid 1 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) bepaalde termijn;
  • de akte van [eiseres] ;
  • de akte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser (in conventie) ervoor te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken vanaf het verschuldigd worden daarvan, op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven.
2.2.
[eiseres] is het griffierecht op 14 juli 2021 verschuldigd geworden en had dus tot en met 11 augustus 2021 gelegenheid om het griffierecht te betalen. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiseres] pas op 8 september 2021 is ontvangen. Het verschuldigde griffierecht is derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn voldaan.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127a lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). In eerste aanleg heeft ontslag van instantie voor de eiser veelal geen fatale gevolgen omdat eiser zijn vordering opnieuw kan instellen.
2.4.
[eiseres] stelt het volgende. [eiseres] heeft de nota’s van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR) niet ontvangen. Op 26 augustus 2021 heeft [eiseres] een tweede aanmaning ontvangen om het griffierecht te voldoen. Het LDCR heeft medegedeeld dat de uiterste betaaldatum 9 september 2021 betrof. Het griffierecht is op 8 september 2021, en daarmee tijdig, voldaan.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. De betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn, vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Mr. Ramdas dient op grond van zijn deskundigheid en kennis te worden geacht op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan, ongeacht of door de rechterlijke organisatie een nota of nadien nog een aanmaning wordt verstuurd. Niet of niet tijdige ontvangst van de griffierechtnota, maakt de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar. Het ligt op de weg van de advocaat om actie te ondernemen om in het bezit te komen van voor de betaling benodigde gegevens. Dat dit niet is gedaan komt voor rekening en risico van mr. Ramdas (en dus van [eiseres] ).
2.6.
De rechtbank zal [gedaagde] dan ook, overeenkomstig het uitgangspunt van de wet, van de instantie ontslaan.
2.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 952,00 aan griffierecht.
2.8.
Nu [gedaagde] zal worden ontslagen van de instantie en hij het betaalde bedrag aan griffierecht zal ontvangen van [eiseres] , behoeft de inhoud van de akte aan de zijde van [gedaagde] geen bespreking.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat [gedaagde] van de instantie,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 952,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 20 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar.
3304/638