ECLI:NL:RBROT:2021:10639
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen invorderingskosten van belastingaanslagen en aanmaningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de invorderingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres had een aanslagbiljet voor watersysteemheffing en zuiveringsheffing ontvangen, maar stelde dat zij de aanslag en de aanmaning niet had ontvangen. De heffingsambtenaar had op 30 april 2020 de aanslag opgelegd en op 18 juli 2020 een aanmaning verzonden, waarvoor kosten in rekening waren gebracht. Eiseres betwistte de ontvangst van deze documenten en voerde aan dat de brieven mogelijk tussen de belastingpapieren van haar overleden (schoon)vader waren geraakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de invorderingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag en de aanmaning naar het juiste adres zijn verzonden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om te twijfelen aan de ontvangst van de documenten. De rechtbank verwees naar artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, dat bepaalt dat het beroep niet gegrond kan zijn op de stelling dat de documenten niet zijn ontvangen, tenzij de ontvanger aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.