ECLI:NL:RBROT:2021:10639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/5306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingskosten van belastingaanslagen en aanmaningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de invorderingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres had een aanslagbiljet voor watersysteemheffing en zuiveringsheffing ontvangen, maar stelde dat zij de aanslag en de aanmaning niet had ontvangen. De heffingsambtenaar had op 30 april 2020 de aanslag opgelegd en op 18 juli 2020 een aanmaning verzonden, waarvoor kosten in rekening waren gebracht. Eiseres betwistte de ontvangst van deze documenten en voerde aan dat de brieven mogelijk tussen de belastingpapieren van haar overleden (schoon)vader waren geraakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de invorderingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag en de aanmaning naar het juiste adres zijn verzonden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om te twijfelen aan de ontvangst van de documenten. De rechtbank verwees naar artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, dat bepaalt dat het beroep niet gegrond kan zijn op de stelling dat de documenten niet zijn ontvangen, tenzij de ontvanger aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

de invorderingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Op 30 april 2020 heeft de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep eiseres een aanslagbiljet belastingen 2020 opgelegd voor watersysteemheffing en zuiveringsheffing.
Op 18 juli 2020 heeft verweerder eiseres een aanmaning (de aanmaning) verzonden en heeft hij € 7,- aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Op 11 augustus 2020 is aan eiseres een dwangbevel (het dwangbevel) betekend waarvan de kosten € 63,- bedragen.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en het dwangbevel (hierna: invorderingskosten) ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2021.
Eiseres is niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiseres het bedrag waarvoor zij is aangeslagen aan verweerder is verschuldigd en dat zij niet voor de vervaldatum (volledig) aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder terecht invorderings-kosten in rekening heeft gebracht.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de aanslag en de aanmaning niet heeft ontvangen en dat zij pas op de hoogte kwam van haar betalingsverplichting door ontvangst van het dwangbevel. Zij stelt dat de invorderingskosten daarom onterecht in rekening zijn gebracht. Eiseres heeft in het beroepschrift met betrekking tot de niet ontvangen aanslag en aanmaning opgemerkt dat de brieven tussen de belastingpapieren van haar overleden (schoon)vader [persoon A] terecht kunnen zijn gekomen, omdat die papieren ook op haar adres binnenkomen. Eiseres merkt op dat de brieven daar ergens in haar administratie kunnen zijn verdwenen, maar dat zij ze niet heeft kunnen terugvinden. Zij heeft voorts gesteld dat zij altijd alles netjes betaalt.
3. Verweerder stelt dat de aanslag en de aanmaning naar het juiste adres zijn gezonden. Hij heeft ter zitting een toelichting gegeven op de wijze van verzending. Er wordt eerst een bestand aangemaakt met alle aanslagen. Dat gaat in een zip-bestand via een beveiligde verbinding naar het servicebureau. Het servicebureau maakt drukproeven die door verweerder worden bekeken. Bij akkoordverklaring worden de aanslagen per brief via PostNL of digitaal via de berichtenbox van MijnOverheid verzonden. Van de verzending doet het printservicebureau een digitale terugmelding aan verweerder. Verweerder heeft tijdens de zitting laten zien dat de aanslag van eiseres is opgenomen in een zip-bestand met batchnummer [batchnummer] . Ook heeft verweerder de terugmelding van verzending van de aanslag en de aanmaning laten zien. Verweerder heeft voorts gesteld dat hem geen onregelmatigheden bekend zijn van deze zendingen van PostNL. Verweerder betoogt dat daarmee de verzending van beide brieven aannemelijk is gemaakt.
Voorts heeft verweerder ontkend dat eiseres haar aanslagen altijd netjes betaalt. In de voorgaande zeven jaren heeft verweerder vijfmaal een aanmaning en éénmaal een dwangbevel moeten sturen, voordat de aanslagen werden betaald.
4. Artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, dat via artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet eveneens van toepassing is op gemeentelijke belastingen, bepaalt dat het beroepschrift niet gegrond kan zijn op de stelling dat de aanslag, de aanmaning of het dwangbevel niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
5. Met hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3 is verwoord, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij de brieven naar het juiste adres heeft verzonden. Daartegenover acht de rechtbank hetgeen eiseres in haar stukken naar voren heeft gebracht onvoldoende om redelijkerwijs aan de ontvangst van de aanslag en de aanmaning te twijfelen. In het beroepschrift merkt eiseres immers op dat de brieven tussen de post van haar overleden (schoon)vader, die eveneens op haar adres binnenkomt, terecht kunnen zijn gekomen. In dat geval zijn de brieven dus wel ontvangen.
Tevens neemt de rechtbank hierbij in aanmerking de omstandigheid dat in de zeven voorgaande belastingjaren vijf maal een aanmaning en éénmaal een dwangbevel nodig is geweest om eiseres tot betaling te bewegen. Waar bij een eerste keer niet tijdig betalen nog redelijkerwijs getwijfeld zou kunnen worden aan de ontvangst, is dat hier niet aan de orde. Andere omstandigheden, die twijfel aan de ontvangst mee kunnen brengen, heeft eiseres niet gesteld.
6. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Bliek-Monsma, rechter, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).