ECLI:NL:RBROT:2021:10638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
ROT 21/623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering schuldhulpverlening op basis van instabiele schuldsituatie en ontbrekende schuldbewijzen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. De eiser had een aanvraag voor schuldhulpverlening ingediend op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Het college weigerde deze aanvraag bij besluit van 11 september 2020, omdat de situatie van de eiser als onvoldoende stabiel werd beschouwd en hij geen schuldbewijzen had overgelegd van zijn schulden. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard, werd door de rechtbank getoetst.

De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn schulden, wat leidde tot de conclusie dat zijn exacte schuldenpositie niet vaststond. Dit gebrek aan informatie maakte het voor het college onmogelijk om een aanbod voor schuldhulpverlening te doen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de aanvraag door het college in redelijkheid kon worden gedaan, gezien de beleidsvrijheid die gemeenten hebben bij de invulling van schuldhulpverlening. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat een belangrijke voorwaarde is voor het verkrijgen van schuldhulpverlening.

De eiser voerde aan dat zijn schuldsituatie voldoende stabiel was en dat het college ten onrechte geen belangenafweging had gemaakt. De rechtbank verwierp dit betoog en concludeerde dat het college niet verplicht was om een belangenafweging te maken in situaties waarin onvoldoende inlichtingen zijn verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. T.E. van der Bent,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder
gemachtigde: mr. N.D. Fritz-Pierik.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een traject schuldhulpverlening, als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), geweigerd.
Bij besluit van 22 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord. Geen van partijen heeft verklaard daar gebruik van te willen maken. Daarop heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiser heeft schuldhulpverlening via de Wgs aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 september 2020 geweigerd. Aan de weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de situatie van eiser op dit moment onvoldoende stabiel is en eiser geen schuldbewijzen heeft overgelegd van alle schulden. Eiser heeft tegen deze weigering bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, met toevoeging van de wettelijke grondslag en met de motivering zoals opgenomen in het advies van de commissie bezwaarschriften van 7 december 2020. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser geen bewijzen heeft overgelegd van de schulden die zijn ex-partner tijdens haar huwelijk met eiser heeft gemaakt, voor welke schulden eiser hoofdelijk aansprakelijk is en blijft. Door het ontbreken van de schuldbewijzen is sprake van een instabiele schuldsituatie en heeft een schuldhulpverleningstraject weinig of geen kans van slagen. Ook was het verkoopproces ten tijde van het primaire besluit nog niet afgerond, waardoor eisers exacte schuldenpositie nog niet duidelijk was. Het was gelet op het voorgaande niet mogelijk om eiser binnen de gestelde termijn een aanbod tot schuldregeling te doen.
3. Eiser betoogt dat verweerder zijn aanvraag om schuldhulpverlening ten onrechte heeft afgewezen. Volgens eiser is zijn schuldsituatie op dit moment voldoende stabiel en kan het schuldhulptraject worden gestart. Eiser betoogt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat hij geen gedragingen heeft laten zien waaruit blijkt dat hij geen medewerking wilde verlenen. Het is eiser niet duidelijk welke afwijzingsgrond verweerder in zijn geval heeft gehanteerd, zodat geen sprake is van een deugdelijke juridische grondslag en het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en zorgvuldig voorbereid is. Eiser stelt zich onder verwijzing naar artikel 5 van de beleidsregels op het standpunt dat de verwijtbaarheid een rol kan spelen voor wat betreft het niet overleggen van informatie. Niet is gebleken dat verweerder hier rekening mee heeft gehouden en heeft bezien of er ook een beperkt aanbod had kunnen worden gedaan, temeer nu verweerder geen onderscheid heeft gemaakt tussen de inlichtingen- en medewerkingsplicht voorafgaande aan de aanvraag en de verplichtingen die gelden na toelating. Eisers aanvraag is dus ten onrechte niet op individuele basis afgewezen, maar op grond van een ten onrechte niet benoemde grondslag. In dit verband verwijst eiser naar de wetsgeschiedenis, nota n.a.v. verslag Wgs, Kamerstukken II 32291, 6, p. 13 en naar het onderzoeksrapport uit 2014 N. Jungmann e.a. Hogeschool van Utrecht, ‘Onopgeloste schuldsituaties’, december 2014 in opdracht van de NVVK. Eiser betoogt dat verweerder een belangenafweging had moeten maken, maar dat hiervan niet is gebleken en dat verweerder om die reden niet afdoende is ingegaan op wat door eiser naar voren is gebracht in de bezwaarfase. Verder heeft verweerder ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend op grond van artikel 7:15 van de Awb.
4.1.
Op grond van artikel 6 van de Wgs zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
4.2.
Artikel 3 van de Beleidsregels schuldhulpverlening van de gemeente Capelle aan den IJssel (beleidsregels) luidt, voor zover hier van belang:
1. Het college verleent aan een verzoeker schuldhulpverlening indien het college schuldhulpverlening noodzakelijk acht. Een verzoek wordt geweigerd indien de noodzaak niet aanwezig wordt geacht.
2. De vorm waarin het college schuldhulpverlening aanbiedt is afhankelijk van diverse factoren en verschilt per situatie. Factoren die hierbij onder meer een rol kunnen spelen zijn:
b. aard en/of omvang van de schulden
d. houding en gedrag van verzoeker (motivatie)
3. De gemeentelijke schuldhulpverlening bestaat uit het volgende aanbod van producten:
(…)
b. minnelijke schuldregeling;
(…)
Artikel 4 van de Beleidsregels – voor zover hier van belang – luidt:
1. Verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
2. Verzoeker is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject. De medewerking bestaat onder andere uit:
a. het nakomen van afspraken;
b. geen nieuwe schulden aangaan;
(…)
Artikel 5 van de Beleidsregels luidt:
1. Het college besluit om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals bepaald in artikel 4.
2. Alvorens te besluiten tot weigering dan wel beëindiging ingevolge het eerste lid, wordt verzoeker een redelijker hersteltermijn geboden om alsnog, binnen de gestelde termijn, de gevraagde medewerking te verlenen en/of informatie te verstrekken.
5. Uit de opzet van de Wgs volgt dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de invulling van de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Dit houdt in dat de rechter de bestreden besluitvorming terughoudend moet toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiser om schuldhulpverlening in redelijkheid kunnen weigeren. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit de wettelijke grondslag ontbrak, maar dat dit gebrek is hersteld doordat deze in het bestreden besluit wel is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het door de commissie bezwaarschriften in het advies bij de wettelijke grondslag genoemde artikel 5, vijfde lid, van de Beleidsregels kan worden gezien als een kennelijke verschrijving (bedoeld is art. 5 eerste lid) en stelt vast dat dit niet bestaande artikellid niet is genoemd in het bestreden besluit.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels volgt dat volgens het beleid van verweerder onder andere de aard en/of omvang van de schulden een rol kan spelen bij de vorm waarin verweerder schuldhulpverlening aanbiedt. Uit de toelichting op dit artikel – voor zover hier van belang – volgt dat verweerder gebruikmaakt van klantprofielen bij het bepalen van het aanbod. Dat houdt in dat aan de hand van een analyse van de schuldensituatie en van de persoonlijke situatie van de verzoeker wordt beoordeeld of hij door de gemeente wordt geholpen (eventueel alleen met een adviesgesprek), wordt doorverwezen naar een andere instantie of ketenpartner of in het geheel niet voor een aanbod in aanmerking komt. Bepalende factoren daarbij zijn de regelbaarheid van de schuldenaar en zijn schuldenpakket. De regelbaarheid van een schuldenpakket heeft betrekking op de beoordeling van de mate waarin de schulden van de klant in aanmerking komen voor een minnelijke schuldregeling met kwijtschelding van de resterende schulden. In de toelichting is verder vermeld dat bij de groep van regelbare schuldenaars met een onregelbaar schuldenpakket de verwachting is dat er geen schuldenbemiddeling mogelijk is binnen zes maanden.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het verkoopproces van de woning van eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet was afgerond en dat eiser – hoewel verweerder hem daarop heeft gewezen en hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld – toen nog geen bewijzen had overgelegd van de schulden (schuldbewijzen) die zijn ex-partner tijdens hun huwelijk heeft gemaakt, waarvoor hij hoofdelijk aansprakelijk is.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de exacte schuldenpositie van eiser nog niet vaststond, doordat hij zijn woning nog niet had verkocht. Anders dan eiser stelt was dus (nog) geen sprake van een stabiele schuldsituatie. De stelling van eiser dat hij onder bewind staat en geen nieuwe schulden maakt, maakt dit – wat daar verder ook van zij – niet anders.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de schuldbewijzen van belang zijn om eiser een schuldregeling te kunnen bieden. Zoals verweerder heeft aangegeven bestaat zonder de schuldbewijzen geen compleet beeld van eisers schuldensituatie, terwijl hij daarvoor wel hoofdelijk aansprakelijk is en blijft. Het lag dus in het kader van de op grond van artikel 6 van de Wgs op eiser rustende inlichtingenplicht op de weg van eiser om aan verweerder de schuldbewijzen te verstrekken. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ook door het ontbreken van deze schuldbewijzen sprake is van een instabiele schuldsituatie. Dat eisers bewindvoerder, zoals eiser stelt, haar best heeft gedaan om de schuldbewijzen via de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) te bemachtigen en dat hem dus niet kan worden verweten dat hij de schuldbewijzen niet heeft verstrekt, maakt dit niet anders. De in artikel 6 van de Wgs neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij de verwijtbaarheid geen rol speelt. Het betoog van eiser onder verwijzing naar de toelichting op artikel 5 van de beleidsregels en zijn stelling dat hij geen gedragingen heeft laten zien waaruit blijkt dat hij geen medewerking wilde verlenen, slaagt niet. De reden daarvoor is alleen al dat dit ziet op de medewerkingsverplichting en dat uit de toelichting niet volgt dat de aanvraag alsnog in behandeling kan worden genomen als onvoldoende inlichtingen zijn verstrekt. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven wordt eiser niet verweten dat hij niet aan de medewerkingsverplichting heeft voldaan. De stelling van eiser dat de GKB en dus de gemeente al over de gegevens beschikt, maakt het voorgaande evenmin anders. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de gemeente Capelle aan den IJssel geen eigen GKB heeft en ook geen overeenkomst heeft met de GKB van de gemeente Rotterdam en dus niet over de schuldbewijzen beschikt.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder conform zijn – onder 5.2. genoemde – beleid de schuldensituatie en persoonlijke situatie van eiser geanalyseerd. Zoals hiervoor – onder 5.4. en 5.5. – is overwogen heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de schuldensituatie van eiser instabiel was en dat zijn exacte schuldenpositie nog niet duidelijk was. Conform zijn beleid en de toelichting daarop heeft verweerder vervolgens een klantenprofiel gehanteerd om het aanbod in eisers situatie te bepalen. Verweerder heeft eiser in redelijkheid kunnen aanduiden als een regelbare schuldenaar met een onregelbaar schuldenpakket. Conform verweerders beleid en de daarop gegeven toelichting is het bij die groep de verwachting dat geen schuldbemiddeling mogelijk is binnen zes maanden. Om die reden heeft verweerder in redelijkheid kunnen aangeven dat het niet mogelijk is om eiser binnen de gestelde termijn een aanbod tot schuldregeling te doen. De stelling van eiser dat het schuldhulptraject al kan worden gestart en dat had moeten worden bezien of een beperkt aanbod kon worden gedaan, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank acht het standpunt van verweerder dat het schuldenpakket regelbaar moet zijn en dat daarvoor een stabiele schuldensituatie en verstrekking van de schuldbewijzen nodig is, niet onredelijk. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welke afwijzingsgrond hij heeft gehanteerd en de aanvraag van eiser niet op individuele basis heeft afgewezen.
5.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder een belangenafweging had moeten maken en dat verweerder door dit na te laten niet afdoende is ingegaan op wat door eiser naar voren is gebracht in de bezwaarfase. In een situatie waarin onvoldoende inlichtingen zijn verstrekt door de aanvrager en het recht op schuldhulpverlening daardoor niet kan worden vastgesteld, is verweerder niet gehouden een belangenafweging te maken. Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4079).
6. Het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend, slaagt niet, al omdat er geen sprake is van het op grond van artikel 7:15, eerste lid, van de Awb vereiste herroepen van het bestreden besluit wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.