4.2.Bewijswaardering
Feit 1
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met een auto vanuit stilstand met meer dan normale snelheid is opgetrokken en op de verbalisant [naam slachtoffer] (hierna ook: de aangever) die zich op ongeveer één meter afstand voor de auto bevond, is ingereden. Door zo te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangever bewust aanvaard.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van de aangever. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte blijkt niet dat dit gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte trok op een normale manier op en reed bij het passeren van de aangever met een lage snelheid. Dat volgt uit de verklaring van de aangever, die te kennen heeft gegeven dat de verdachte met ongeveer 15 kilometer per uur optrok, en de verklaring van de getuige [naam getuige] , die stelt dat de verdachte op een normale manier optrok. Op dat moment stond de aangever niet voor maar naast de auto. Daarnaast wist de verdachte niet dat de mannen politieagenten waren.
BeoordelingOp grond van het dossier en het verhandelde op de zitting staat vast dat de verdachte op 30 november 2020 in Wateringen reed als bestuurder van een Citroën Jumpy (hierna: de auto) met een andere persoon als bijrijder. Ook staat vast dat de politieagenten [naam politieagent 1] en [naam politieagent 2] , in burger gekleed en rijdend in een onopvallend politievoertuig, naar aanleiding van een ANPR-hit zijn overgegaan tot het achtervolgen van de auto teneinde deze te controleren. Toen de auto stilstond voor een rood verkeerslicht en stilstaand verkeer, hebben zij op de zijramen van de stilstaande auto gebonkt en de twee inzittenden gesommeerd open te doen. Niet ter discussie staat dat de verdachte, nadat hij door twee mannen werd aangesproken, gas heeft gegeven en met de auto vanuit stilstand naar voren is weggereden.
De twee politieagenten hebben verklaard dat de aangever zich op het moment van optrekken door de verdachte op zeer korte afstand – door de aangever geschat op een kleine meter tot 1,5 meter – vóór de auto bevond. Beide verbalisanten hebben verklaard dat zij zowel aan de bijrijder als aan de bestuurder kenbaar hebben gemaakt dat zij van de politie waren door dit te schreeuwen en ook dat zij hebben geroepen dat de inzittenden de deur moesten opendoen. De aangever heeft daarnaast verklaard dat hij eerst aan de bijrijderszijde aan de bijrijder zijn legitimatie heeft getoond. Het is niet aannemelijk dat de verdachte, gezeten naast de bijrijder, dit niet heeft waargenomen. De verdachte moet dus hebben geweten dat hij met de politie van doen had. Hierna heeft de aangever zich naar de voorzijde van de auto verplaatst, alwaar hij oogcontact met de verdachte kreeg. Toen heeft hij zijn legitimatie aan de verdachte getoond en heeft hij de verdachte – terwijl hij hem aanwees – gesommeerd mee te werken aan de staandehouding. Zowel de aangever als zijn collega heeft verklaard dat de verdachte vervolgens optrok, terwijl de aangever zich op zeer korte afstand vóór de auto bevond, en dat de aangever moest wegspringen om te voorkomen dat hij door de auto van de verdachte geraakt zou worden. De aangever heeft verklaard dat hij een vegende beweging voelde langs zijn rechterbeen ter hoogte van zijn kuit en dat de auto op dat moment zo’n 15 kilometer per uur reed.
De politieagenten hebben hun bevindingen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal weergegeven en zijn bij de politie gehoord. Zij zijn hierna nogmaals en onder ede gehoord; de aangever door de rechter-commissaris en zijn collega [naam politieagent 2] op zitting. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier – afgezien van de verklaring van de verdachte – dat getwijfeld zou moeten worden aan de lezing van de verbalisanten. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een auto vanuit stilstand is opgetrokken, terwijl hij wist dat de aangever op korte afstand voor de auto stond, en dat deze heeft moeten wegspringen om te voorkomen dat hij door de auto van de verdachte frontaal zou worden geraakt. De verdachte moet ook hebben geweten dat de aangever een politieagent was.
De verdachte heeft ontkend dat hij zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen aan de aangever, zodat niet kan worden bewezen dat er sprake was van opzet. De rechtbank ziet zich dan voor de vraag gesteld of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van zijn rijgedrag zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarvoor moet worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen, gegeven de omstandigheden waaronder die plaatsvonden. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe snel de verdachte is opgetrokken, met welke snelheid hij heeft gereden op het moment dat hij de aangever passeerde, hoeveel afstand er tussen de auto van de verdachte en de aangever zat en welke risico’s de verdachte door zijn handelen voor de aangever in het leven heeft geroepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de handelingen van de verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, geschikt waren om en gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. De rechtbank is van oordeel dat door het verkeersgedrag van de verdachte en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond bij de aangever redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat hij door de verdachte zou worden aangereden met mogelijk fatale gevolgen. De verdachte heeft zich bewust en met aanvaarding van de risico’s schuldig gemaakt aan dit verkeersgedrag en daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zich door dit gedrag bedreigd zou voelen. Daarom acht de rechtbank de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 2 ten laste gelegde witwassen worden vrijgesproken. Niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte wetenschap had van het in de auto aangetroffen geldbedrag en dat hij op enige wijze betrokken is geweest bij het witwassen van dit geld. De verdachte is niet de eigenaar van de auto en hij had deze pas kort in zijn bezit. Wanneer en door wie het geldbedrag in de auto is geplaatst, is niet vast te stellen. Op de handvatten en de schouderhengsels van de onderzochte bigshopper is geen DNA van de verdachte aangetroffen, maar wél van minimaal vijf andere personen.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 30 november 2020 in een Citroën Jumpy met een andere persoon als bijrijder uit België kwam gereden. De auto stond gesignaleerd in de politiesystemen, omdat bij een controle een paar dagen daarvoor een verborgen ruimte in de auto was aangetroffen. Nadat de verdachte zich in Wateringen aan een controle door twee politieagenten had onttrokken door hun stoptekens te negeren, in te rijden op een van de politieagenten en vervolgens weg te rijden, is de bijrijder uit de auto gesprongen en weggerend. Uiteindelijk is de auto door de politieagenten klemgereden. In de auto bleken zich twee verborgen ruimtes te bevinden, waarin in totaal drie bigshoppers zijn aangetroffen. De tassen waren gevuld met bankbiljetten, waaronder 500-eurobiljetten, voor een totaalbedrag van € 1.200.010,-. De Douane heeft een van de verborgen ruimtes beoordeeld als op een zeer professionele wijze achteraf ingebouwd.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen, is vereist dat vast komt te staan dat het in de auto aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Niet vereist is dat dit een nauwkeurig aangeduid misdrijf betreft. Bewezen kan worden verklaard dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, zonder dat hier een rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen het geldbedrag en een delict. Er zal vastgesteld dienen te worden of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag, nu hij reed in de auto waarin het geldbedrag zich bevond. De verklaring van de verdachte dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als de verdachte een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Er is in deze zaak geen direct brondelict aan te wijzen als herkomst van het aangetroffen geldbedrag. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat zonder meer sprake is van een vermoeden van het witwassen ten aanzien van genoemd geldbedrag. Het is evident dat het aangetroffen geldbedrag niet verklaard kan worden uit de geregistreerde legale inkomsten van de verdachte. Verder volgt dat vermoeden uit de ongebruikelijk grote hoeveelheid geld die de verdachte contant heeft vervoerd in de hierboven genoemde verborgen ruimtes in de auto en de wijze waarop dat geld was verpakt (diverse bundels biljetten, waaronder 500-eurobiljetten, in bigshoppers). Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld grote risico's meebrengt. Daar komt bij dat de verdachte op de hierboven omschreven gewelddadige wijze heeft getracht zich aan een controle door de politie te onttrekken, vervolgens moest worden klemgereden en het gegeven dat de bijrijder uit de auto is gesprongen en weggerend. Deze omstandigheden tezamen maken dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou moeten volgen dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. De verdachte heeft zich tijdens de verhoren bij de politie en de rechter-commissaris ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag beroepen op zijn zwijgrecht. Niet eerder dan op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de auto had gehuurd van een jeugdvriend, [naam persoon] , en dat hij niets wist van de verborgen ruimtes in de auto en het geldbedrag dat zich daarin bevond. Hij kwam vanuit zijn woonplaats Antwerpen gereden en had zojuist op een openbare parkeerplaats een vriend opgehaald om samen bij een winkel in Den Haag horecameubels voor zijn eigen zaak te bekijken, aldus de verdachte. Gelet op het moment waarop deze verklaring is afgelegd en het gegeven dat het niet aannemelijk is dat iemand een geldbedrag van 1,2 miljoen euro mee zou geven aan een onwetende, biedt het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Het gegeven dat zijn DNA niet op de bigshoppers is aangetroffen maakt dat niet anders. De verdachte kan handschoenen hebben gedragen of de tassen kunnen door andere personen in de verborgen ruimtes zijn geplaatst. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hier ook wetenschap van moet hebben gehad.
Gelet op voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde witwassen van
€ 1.200.010,-.