ECLI:NL:RBROT:2021:10583

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
C/10/620155 / HA ZA 21-509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in civiele procedure met verzoek om mondelinge behandeling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 3 november 2021 een vonnis gewezen in een incident tot tussenkomst. De eiseressen in de hoofdzaak, Esso Nederland B.V., ExxonMobil Chemical Holland B.V. en ExxonMobil Petroleum & Chemical B.V., hebben een verzoek ingediend tot schadevergoeding als gevolg van een olielekkage. De gedaagden in de hoofdzaak, National Chemical Carriers Ltd, Odfjell Asia II Pte Ltd, Odfjell Management AS, Assuranceforeningen Gard, Gard P&I (Bermuda) Ltd en Norwegian Hull Club, zijn verweersters in het incident. De International Oil Pollution Compensation Fund 1992 heeft ook een verzoek tot tussenkomst ingediend, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een mondelinge behandeling op grond van artikel 87 Rv, omdat zij nog geen partij was in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot tussenkomst toegewezen, maar de kosten van het incident gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 15 december 2021 voor het nemen van een conclusie van eis in tussenkomst door de International Oil Pollution Compensation Fund 1992.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620155 / HA ZA 21-509
Vonnis in incident van 3 november 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXXONMOBIL CHEMICAL HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
EXXONMOBIL PETROLEUM & CHEMICAL B.V.,
gevestigd te Antwerpen (België),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. P.W. den Hollander te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
NATIONAL CHEMICAL CARRIERS LTD,
gevestigd te Riyadh (Saoedi-Arabië),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ODFJELL ASIA II PTE LTD,
gevestigd te Singapore (republiek Singapore) ,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ODFJELL MANAGEMENT AS,
gevestigd te Bergen (Noorwegen),
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ASSURANCEFORENINGEN GARD,
gevestigd te Arendal (Noorwegen),
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GARD P&I (BERMUDA) LTD,
gevestigd te Bermuda,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
NORWEGIAN HULL CLUB,
gevestigd te Bergen (Noorwegen),
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M. Wattel te Rotterdam,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
INTERNATIONAL OIL POLLUTION COMPENSATION FUND 1992,
zetelend te Londen (Verenigd Koninkrijk),
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.A.R.C. Padberg te Rotterdam,
Partijen zullen hierna Esso c.s., NCC c.s. en International Oil Pollution Compensation Fund 1992 genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2021, met 6 producties,
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, alsmede een verzoek tot een mondelinge behandeling ex artikel 87 Rv,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst en het verzoek ex artikel 87 Rv aan de zijde van Esso c.s.,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst en het verzoek ex artikel 87 Rv aan de zijde van NCC c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
Esso c.s. vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. NCC c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Esso c.s. van € 5.623.2256,03 als schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 juni 2018 tot de dag van algehele voldoening,
II. NCC c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van nog niet begrote – geleden en/of nog te lijden – schade van Esso c.s. als gevolg van de olielekkage door de [naam schip] op 23 juni 2018, op te maken bij staat,
III. NCC c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van deze procedure, alsmede in de nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.

3..De beoordeling in het incident en het verzoek ex artikel 87 Rv

3.1.
International Oil Pollution Compensation Fund 1992 vordert dat haar wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen, alsook dat de rechtbank een mondelinge behandeling ingevolge artikel 87 Rv beveelt.
Incident tot tussenkomst
3.2.
Esso c.s. en NCC c.s. refereren zich voor wat betreft de incidentele vordering tot tussenkomst aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot tussenkomst moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen. De hoofdzaak zal daarom eerst worden verwezen naar de rol van 15 december 2021 voor het nemen van een conclusie van eis in tussenkomst door International Oil Pollution Compensation Fund 1992.
Verzoek ex artikel 87 Rv
3.4.
Verder verzoekt International Oil Pollution Compensation Fund 1992 de rechtbank om op grond van artikel 87 Rv een mondelinge behandeling te bevelen zodat partijen overleg kunnen voeren over hoe het vervolg van de procedure zal verlopen en International Oil Pollution Compensation Fund 1992 aan de rechtbank op grond van artikel 87 lid 2 onder e Rv verwijzing van de onderhavige procedure naar de parkeerrol kan vragen tot er een beslissing van de Hoge Raad is in het geding met zaaknummer 20/03882.
3.5.
De rechtbank oordeelt ter zake als volgt.
3.6.
Ingevolge artikel 87 lid 1 Rv kan de rechter
op verzoek van partijen of van een van hendan wel ambtshalve in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling bevelen. De rechtbank constateert dat International Oil Pollution Compensation Fund 1992 in deze stand van de procedure (nog) geen partij is bij de hoofdzaak, waardoor zij op grond van artikel 87 Rv thans geen verzoek tot het bevelen van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak kan doen. International Oil Pollution Compensation Fund 1992 is daarom niet-ontvankelijk in het desbetreffende verzoek.
3.7.
Er is geen reden om één van partijen in de kosten van de andere te veroordelen. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident tot tussenkomst
4.1.
staat International Oil Pollution Compensation Fund 1992 toe in de hoofdzaak tussen te komen,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het verzoek ex. artikel 87 Rv
4.3.
verklaart International Oil Pollution Compensation Fund 1992 niet-ontvankelijk in het verzoek,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 december 2021voor het nemen van de conclusie van eis in tussenkomst door International Oil Pollution Compensation Fund 1992,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 3 november 2021 uitgesproken in het openbaar.
3360/638