ECLI:NL:RBROT:2021:1057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
10/183409-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van drugs

Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van drugs, in strijd met artikel 10a van de Opiumwet. De verdachte was betrokken bij het vervoer van grote hoeveelheden zwavelzuur en zoutzuur, chemicaliën die kunnen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Tijdens de zitting op 8 januari 2021 werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte jerrycans met deze chemicaliën had verplaatst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de jerrycans en dat hij opzettelijk handelingen had verricht die de productie van drugs bevorderden. De rechtbank verwierp het bewijsverweer van de verdachte, die stelde niet te weten dat hij met gevaarlijke stoffen bezig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 281 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte. De in beslag genomen voorwerpen werden deels onttrokken aan het verkeer en deels teruggegeven aan de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de drugshandel en de maatschappelijke gevolgen daarvan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/183409-18
Datum uitspraak:
22 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsman mr. J.K.T. Schoffelen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 6 december 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 281 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
  • onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen telefoons, op de beslaglijst aangeduid met nummers 1 en 4 en teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen telefoons, op de beslaglijst aangeduid met nummers 2 en 3.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij acht de verklaring van de verdachte dat hij medeverdachte [naam medeverdachte] hielp met het verplaatsen van de vaten zonder te weten wat daar in zat, niet geloofwaardig. De officier van justitie is van mening dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de vaten en dat hij met zijn handelen de stoffen waarmee drugs kunnen worden vervaardigd voorhanden heeft gehad. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft enkel jerrycans overgeladen en daarmee de ten laste gelegde stoffen niet voorhanden gehad. De verdachte had hierover ookgeen beschikkingsmacht. Daarnaast beschikte hij niet over de wetenschap dat het hier stoffen betrof bestemd voor de voorbereiding van drugs en dat hij met zijn handelen de productie van harddrugs bevorderde.
4.1.3.
Beoordeling
De aangetroffen stoffen
Op 27 augustus 2018 is bij het Operationeel Centrum van de politie een melding binnengekomen. Door de melder werd gezien dat er door personen jerrycans uit een bestelbus werden gehaald en in een kelderbox aan het IJsvogelplein te Zwijndrecht werden gezet. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie de bestelbus gevolgd, waarna de bestuurder samen met een ander in dit voertuig is aangehouden. In het voertuig werden - evenals in de kelderbox - meerdere jerrycans aangetroffen.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat het gaat om jerrycans met zwavelzuur en jerrycans met zoutzuur. De totale hoeveelheid aangetroffen chemicaliën betreft 1.340 liter zwavelzuur en 1.600 liter zoutzuur. Volgens de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen kunnen zoutzuur en zwavelzuur in combinatie met elkaar worden gebruikt voor de productie van benzylmethylketon (BMK = precursor voor (met)amfetamine), amfetamine en extractieomzetting van cocaïne. Daarnaast kunnen ze, los van elkaar, worden gebruikt voor de productie van een groot aantal andere (synthetische) drugs.
De rechtbank gaat ervan uit dat deze chemicaliën, gelet op de grote hoeveelheden die daarvan zijn aangetroffen, alsmede op de wijze waarop het vervoer daarvan door de betrokkenen is georganiseerd, bestemd waren voor de productie van (synthetische) drugs. Een legale toepassing van die middelen is niet aannemelijk geworden.
Juridisch kader
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. De dader moet niet alleen weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de goederen die hij voorhanden heeft, bestemd zijn voor het plegen van een delict als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, hij moet de goederen ook voorhanden hebben om een dergelijk delict voor te bereiden of te bevorderen. Alleen wetenschap hebben van de criminele bestemming van de goederen is niet steeds voldoende. Daarnaast moet er ook opzet op voorbereiden of bevorderen zijn. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende.
Voorhanden hebben
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de jerrycans met zoutzuur en zwavelzuur met behulp van een heftruck heeft verplaatst vanuit een vrachtwagen naar voornoemde bestelbus waarin later een deel van de jerrycans met chemicaliën is aangetroffen. Dit overladen van de jerrycans vond plaats op het erf van de verdachte. Met zijn handelen heeft de verdachte op enig moment aldus de jerrycans met de chemicaliën voorhanden gehad, alsook de beschikkingsmacht over deze chemicaliën gehad. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze voorhanden heeft gehad.
De wetenschap van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [naam medeverdachte] hielp bij het overladen van pallets met rode en blauwe jerrycans zonder te weten of het ernstige vermoeden te hebben dat deze bestemd waren voor de productie van (synthetische) drugs. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Ten eerste is tussen [naam medeverdachte] en de verdachte via een beveiligde telefonische communicatiedienst de afspraak gemaakt om een lading van een vrachtwagen op het erf van de verdachte over te laden naar een bestelbus met gebruikmaking van de heftruck van de verdachte. Tijdens het overladen heeft [naam medeverdachte] een jerrycan laten vallen. Hierbij kwam een bruisende damp vrij, die ook een beetje invrat. Zowel de verdachte als [naam medeverdachte] verklaart dat de verdachte daarop heeft gezegd dat [naam medeverdachte] moest uitkijken met ‘dat spul’. Vervolgens hebben zij elkaar bij de parkeerplaats bij McDonalds en Subway weer getroffen. [naam medeverdachte] had hier de bestelbus geparkeerd en de verdachte was er zelf met de scooter heen gereden. Zij zijn hier gedurende tenminste 50 minuten met elkaar verbleven. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij de chemicaliën op de parkeerplaats bij McDonalds zou overdragen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. De verdachte en [naam medeverdachte] waren bij elkaar totdat [naam medeverdachte] vertrok met de chemicaliën.
Ten tweede staat vast dat op de aangetroffen rode en blauwe jerrycans opschriften stonden met daarop de vermelding van de inhoud van die jerrycans (“Hydrochloric Acid” en “Sulfuric Acid”, respectievelijk zoutzuur en zwavelzuur).
Ten derde is gebleken dat de jerrycans afkomstig waren uit Litouwen, zoals blijkt uit het adres op het etiket op de jerrycans (“Supplier: UAB “Ekochema”, Europos pr. 124, LT-46315 Kaunas, Lietuva”). In de huurauto van de verdachte zijn diverse bonnen en documenten aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte (via Polen) in Litouwen is geweest, evenals een notitie in het Engels over het omkopen van een ‘inspector’ met ‘€ 350’ ernaast, alsmede de notitie ‘transportation to NL-650 €’. Verdachte verklaart ook zelf in Litouwen te zijn geweest.
Ten vierde en tot slot zijn op een van de onder de verdachte in beslag genomen telefoons contacten aangetroffen met namen van bedrijven en contactpersonen die werkzaam zijn in de chemische of farmaceutische industrie in verschillende landen, waaronder Litouwen. Bij enkele van deze contacten stonden opmerkingen: “formamide”, “zoutzuur” en “BMK”. Zoals reeds aangegeven, staat BMK voor benzylmethylketon. Formamide, zoutzuur en BMK worden alle gebruikt bij de productie van amfetamine.
Geconfronteerd met deze omstandigheden heeft de verdachte verklaard dat hij in Litouwen bij zijn vriendin op bezoek ging en dat de contacten in zijn telefoon er al in stonden toen hij hem tweedehands verkreeg. De verdachte heeft – kortom – gesteld dat het allemaal toeval is.
Doordat de verdachte de achternaam van zijn vriendin niet weet, haar adres niet heeft doorgegeven en de telefoon via de internetsite ‘marktplaats’ contant is betaald, is deze verklaring op geen enkele wijze verifieerbaar. Deze verklaring komt de rechtbank ook niet aannemelijk voor. Uiteraard bestaat toeval, maar de mate van toeval in de door de verdachte gegeven verklaring over hoe [naam medeverdachte] op zijn erf met 1340 liter zwavelzuur en 1600 liter zoutzuur is gekomen, zijn bezoek aan Litouwen, het in zijn auto aangetroffen briefje over omkoping en vervoer naar Nederland en de contactgegevens in zijn telefoon, maken dat deze mate van toeval grenst aan het onwaarschijnlijke.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor de conclusie dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de jerrycans.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte stoffen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat die stoffen bestemd waren voor de productie van (synthetische) drugs. Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de voorbereiding en/of bevordering van de productie van (synthetische) drugs.
Medeplegen
Tussen de verdachte en - in ieder geval - de medeverdachte [naam medeverdachte] met wie hij samen de jerrycans in de bestelbus heeft geladen, bestond een nauwe en bewuste samenwerking. Die samenwerking bestond er naast het gezamenlijke inladen onder andere uit dat hij ook na het inladen van de chemicaliën nauw contact had met [naam medeverdachte] . De verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de voorbereidingshandelingen die hem ten laste zijn gelegd, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het primair bewezen verklaarde feit tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gepleegd.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 augustus 2018 te Nederweert en Zwijndrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken van amfetamine en/of methamfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde amfetamine en/of methamfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende zoutzuur en zwavelzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en
verdachtes mededader(s) ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan voorbereidings- of bevorderingshandelingen die gericht waren op de productie van (synthetische) drugs. Hij was betrokken bij het vervoer van grote hoeveelheden chemicaliën, te weten zwavelzuur en zoutzuur. Zwavelzuur en zoutzuur zijn algemene chemicaliën welke op grote schaal in de chemische industrie toegepast worden. Beide stoffen worden ook gebruikt bij de vervaardiging of bewerking van diverse (synthetische) drugs. Het betreffen voor de gezondheid schadelijke stoffen.
De verdachte heeft met voornoemd handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de productie en handel van drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers en verwervingscriminaliteit. De verdachte heeft zich door dit alles niet laten weerhouden. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Conform de eis van de officier van justitie zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank zal hierbij een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Bij de op te leggen straf is in strafverminderende zin rekening gehouden met het aanzienlijke tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting en met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoons van de merken BQ Aquarius en Doogee (nummers 1 en 4 op de beslaglijst) te onttrekken aan het verkeer. Daarnaast is gevorderd de in beslag genomen telefoons van de merken Samsung en Nokia (nummers 2 en 3 op de beslaglijst) terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de teruggave verzocht van alle in beslag genomen telefoons.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoons van BQ Aquarius en Doogee, opgenomen op de beslaglijst onder nummers 1 en 4, zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met het algemeen belang. Het bewezen feit is met behulp van voornoemde voorwerpen begaan en voorbereid.
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoons van Samsung en Nokia, opgenomen op de beslaglijst onder nummers 2 en 3, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
281 (tweehonderdeenentachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de voorwerpen onder nummers 1 en 4, te weten een telefoontoestel van het merk BQ Aquarius en een telefoontoestel van het merk Doogee;
- gelast de teruggave aan verdachte van: de voorwerpen onder nummers 2 en 3, te weten: een telefoontoestel van het merk Samsung en een telefoontoestel van het merk Nokia;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2018 te Nederweert en/of Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken van amfetamine en/of methamfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde amfetamine en/of methamfetamine en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende zoutzuur en/of zwavelzuur, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 augustus 2018 te Nederweert en/of Zwijndrecht, in elk geval in Nederland, als marktdeelnemer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van een of meer voorvallen met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, die er op kunnen wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht worden misbruikt door verdovende middelen en/of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen, door een (grote) hoeveelheid van zoutzuur en/of zwavelzuur te vervoeren, te ontvangen, op te slaan en/of voorhanden te hebben.