ECLI:NL:RBROT:2021:1056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
8756812 \ CV EXPL 20-4370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van pensioenbijdragen door pensioenfondsen aan gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2021, hebben de pensioenfondsen Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf, Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek, en Stichting Private Aanvulling WW en WGA Metaal en Techniek (hierna gezamenlijk aangeduid als 'het pensioenfonds c.s.') een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in deze procedure niet bij naam is genoemd. De vordering betreft de betaling van achterstallige pensioenbijdragen voor een werknemer die in dienst is bij gedaagde. De kantonrechter heeft in een mondeling tussenvonnis de pensioenfondsen toegelaten tot bewijsvoering over de werkzaamheden van de werknemer, die als getuige is gehoord. De getuige verklaarde dat hij zich bezighield met het assembleren en vervaardigen van metalen omkappingen, wat volgens de kantonrechter voldoende bewijs opleverde dat gedaagde onder de werkingssfeer van het Verplichtingsbesluit voor het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek valt. Gedaagde had drie kwartaalbijdragen niet betaald, evenals rente en incassokosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde verplicht is om de achterstallige bijdragen te betalen, en heeft de vordering van het pensioenfonds c.s. toegewezen, inclusief de gevorderde rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.A.F.M. Wouters en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8756812 \ CV EXPL 20-4370
uitspraak: 11 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de stichtingen
1. Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf,
3. Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek,
4. Stichting Private Aanvulling WW en WGA Metaal en Techniek,
allen gevestigd te Den Haag,
eiseressen,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
procederend bij [naam persoon 1] .
Eiseressen worden hierna gezamenlijk in het vrouwelijk enkelvoud aangeduid als “het pensioenfonds c.s.” en afzonderlijk als respectievelijk “het Pensioenfonds M&T”, “het O&O-fonds”, “het Sociaal Fonds” en “het PA-fonds”. Gedaagde wordt hierna ‘ [gedaagde] ’ genoemd, ook in het vrouwelijk enkelvoud.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 28 augustus 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • het vonnis van 24 september 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van 2 november 2020 van het pensioenfonds c.s., met producties;
  • het proces-verbaal van de op 12 november 2020 via een beeld- en geluidsverbinding met het programma Skype voor bedrijven gehouden mondelinge behandeling, tevens inhoudende een mondeling tussenvonnis;
  • het proces-verbaal van het op 13 januari 2021 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van het pensioenfonds c.s..
1.2.
[gedaagde] heeft afgezien van het horen van getuigen. Na het getuigenverhoor heeft de kantonrechter na overleg met partijen bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vordering

2.1.
Het pensioenfonds c.s. heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan:
- het Pensioenfonds M&T: € 3.452,45, vermeerderd met de rente vanaf 8 juli 2020;
- het O&O-fonds: € 178,25, vermeerderd met de rente vanaf 8 juli 2020;
- het Sociaal Fonds: € 87,42, vermeerderd met de rente vanaf 8 juli 2020;
- het PA-fonds: € 117,69, vermeerderd met de rente vanaf 8 juli 2020.
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, vermeerderd met de omzetbelasting voor de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.
2.2.
Het pensioenfonds c.s. heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] valt onder de werkingssfeer van het Verplichtingsbesluit voor het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek en daarom verplicht is om bijdragen te betalen voor de werknemer die bij haar in dienst is. [gedaagde] heeft echter drie kwartaalbijdragen (facturen van 14 augustus 2019, 13 november 2019 en 14 februari 2020) niet betaald. [gedaagde] heeft evenmin de rente en de boete c.q. buitengerechtelijke incassokosten voldaan die zij verschuldigd is geworden door de niet tijdige betaling van de bijdragen.

3..Het verweer

[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. [gedaagde] is van mening dat haar activiteiten niet onder een cao vallen, en zeker niet onder de cao van de kleinmetaal. Dit blijkt uit de omschrijving van haar activiteiten in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, namelijk SBI-code 7112 – ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies.

4..De verdere beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2020 heeft de kantonrechter een mondeling vonnis gewezen. De kantonrechter heeft toen, samengevat, overwogen dat het in deze zaak gaat om de vraag of [gedaagde] onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit voor het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek valt. Het pensioenfonds c.s. stelt dat dat het geval is, omdat [gedaagde] een onderneming is die uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden verricht die vallen onder 1, aanhef en sub a van het Verplichtstellingsbesluit: “
1. Het be- en/of verwerken van metaal, waaronder onder meer wordt verstaan: (...) assembleren, (...) ontwerpen (…), ontwikkelen (…), vervaardigen, (...) van metaal (...), alles in de ruimste zin van het woord (...)”.
4.2.
De kantonrechter heeft het pensioenfonds c.s. – gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] – in de gelegenheid gesteld om haar stelling te bewijzen dat de heer [naam persoon 2] , die naast de heer [gedaagde] de enige andere werknemer is van de onderneming, in de periode waarover de bijdragen worden gevorderd, althans in de periode voordat hij door arbeidsongeschiktheid volledig uitviel, uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden op het gebied van assemblage en vervaardiging van metalen omkappingen verrichtte.
4.3.
Het pensioenfonds c.s. heeft de heer [naam persoon 2] als getuige doen horen. [naam persoon 2] heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat hij al in de WAO zat voordat hij bij [gedaagde] ging werken, want hij was toen al 35-45 % arbeidsongeschikt. [naam persoon 2] heeft vervolgens verklaard dat hij vanaf 1991 tot april 2018 voor [gedaagde] (althans haar rechtsvoorganger) heeft gewerkt. Eerst in loondienst van de rechtsvoorganger van [gedaagde] , na het faillissement van die rechtsvoorganger via twee opvolgende uitzendbureaus en sinds 2008 in loondienst van [gedaagde] . Volgens [naam persoon 2] is hij nog steeds bij [gedaagde] in dienst, omdat er door [gedaagde] nooit ontslag is aangevraagd.
4.4.
Over zijn werkzaamheden bij [gedaagde] heeft [naam persoon 2] verklaard dat hij bij [gedaagde] altijd hetzelfde werk heeft gedaan, dus totdat hij in april 2018 wegens arbeidsongeschiktheid uitviel. Zijn werk bestond eruit dat hij ervoor zorgde dat er geluidsisolatie plaatsvond bij een noodstroomaggregaat. Hij plaatste tegen de radiator van een aggregaat een demper of eerst een verloop en dan een demper. Aan die demper werd een luchtkanaal bevestigd, dat naar buiten ging. Het aantal kanalen was variabel. [naam persoon 2] heeft voorts verklaard dat hij het werk alleen deed en dat [gedaagde] de tekeningen maakte. De plaatsing van de noodstroomaggregaten deed [naam persoon 2] niet zelf, maar dat werd door andere bedrijven (ZZP-ers) gedaan. De dempers, verlopen en kanalen zijn volgens [naam persoon 2] allemaal gemaakt van gegalvaniseerd staal. Volgens [naam persoon 2] bestond zijn werk – anders dan [gedaagde] stelt – niet uit autorijden, foto’s maken en inmeten. Het is volgens [naam persoon 2] ook niet zo dat hij zes jaar voordat hij in de Ziektewet terecht kwam zich al niet meer bezigheid met het assembleren en vervaardigen van metaal. Volgens [naam persoon 2] deed hij tot het moment dat hij uitviel het werk zoals door hem is omschreven.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de verklaring van [naam persoon 2] , samen met de door hem overgelegde foto’s tijdens het getuigenverhoor, voldoende blijkt dat hij zich bezig hield met het assembleren en vervaardigen van metaal. Hij maakte immers in de werkplaats van [gedaagde] dempers, verlopen en kanalen van gegalvaniseerd staal. [gedaagde] heeft afgezien van het horen van getuigen, zodat het tegendeel niet is komen vast te staan. Dit betekent dat [gedaagde] valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit voor het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek, zodat [gedaagde] verplicht is om voor [naam persoon 2] bijdragen te betalen. [gedaagde] heeft derhalve ten onrechte de drie facturen met de kwartaalbijdragen niet betaald. Nu de hoogte van de facturen niet is betwist, zal [gedaagde] worden veroordeeld om deze facturen aan het pensioenfonds c.s. te betalen.
4.6.
De gevorderde hoofdsommen bevatten niet alleen de drie facturen met de kwartaalbijdragen, maar ook rente tot 8 juli 2020 en boete/incassokosten. Nu [gedaagde] tegen deze kosten geen verweer heeft gevoerd, worden deze ook toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de gevorderde hoofdsommen te betalen, namelijk:
- € 3.452,45 aan het Pensioenfonds M&T;
- € 178,25 aan het O&O-fonds:
- € 87,42 aan het Sociaal Fonds;
- € 117,69 aan het PA-fonds.
4.7.
Het pensioenfonds c.s. heeft tevens rente gevorderd vanaf 8 juli 2020 over de hoofdsommen, dus zowel over de openstaande bijdragen als over de boete/incassokosten en verschenen rente. De kantonrechter is van oordeel dat de rente over de openstaande bijdragen toewijsbaar is, omdat sprake is van te late betaling van de facturen. De rente over de boete/incassokosten wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat deze kosten reeds voldaan zijn door het pensioenfonds c.s. aan haar incassogemachtigde. De gevorderde rente over de verschenen rente wordt hieronder toegewezen voor zover voldaan is aan artikel 6:119 lid 2 BW.
4.8.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan het Pensioenfonds M&T te betalen € 3.452,45, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.133,65 vanaf 8 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening en over de vóór 8 juli 2020 vervallen rente van € 5,44, voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan het O&O-fonds te betalen € 178,25, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 128,01 vanaf 8 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening en over de vóór 8 juli 2020 vervallen rente van € 0,24, voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan het Sociaal Fonds te betalen € 87,42 vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 40,76 vanaf 8 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening en over de vóór 8 juli 2020 vervallen rente van € 0,08, voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan het PA-fonds te betalen € 117,69, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 69,38 vanaf 8 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening en over de vóór 8 juli 2020 vervallen rente van € 0,12, voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW, tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het pensioenfonds c.s. vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 100,89 aan dagvaardingskosten, € 747,- aan salaris voor de gemachtigde en € 20,- aan taxe voor de getuige [naam persoon 2] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688