Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 4 oktober 2021 een verzoek ingediend om de op 2 oktober 2021 opgelegde crisismaatregel te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond op 5 oktober 2021, werd betrokkene gehoord met bijstand van een tolk, aangezien hij de Nederlandse taal niet machtig was. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting op het verzoek nodig achtte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij betrokkene aanvankelijk sprake was van een gedragsstoornis en agressief gedrag, maar dat er op het moment van de behandeling geen psychiatrisch toestandsbeeld aanwezig was dat klinische behandeling vereiste. De arts die tijdens de zitting werd gehoord, bevestigde dat er zorgen waren, maar dat deze niet voldoende waren om een dwangmaatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel was, zoals vereist door de Wvggz, en heeft het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter L.A.C. van Nifterick en is op 15 oktober 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.