In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 6 februari 2020 en liep tot 6 februari 2021. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West had verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat de situatie tussen de ouders was verslechterd en de kinderen in een loyaliteitsconflict verkeerden. De ouders waren betrokken bij een strijd die hun kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigde.
Tijdens de zitting zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. De moeder steunde het verzoek tot verlenging, terwijl de vader aangaf dat hij eerst financiële zaken opgelost wilde hebben voordat hulpverlening kon starten. De kinderrechter oordeelde dat de inzet van jeugdbeschermers noodzakelijk was om de ouders te motiveren tot samenwerking in de hulpverlening. De kinderrechter benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop moesten staan en dat de ouders hun eigen belangen opzij moesten zetten voor het welzijn van hun kinderen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen tot 6 februari 2022, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 10 februari 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden.