In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot een verzoek om een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam op 3 september 2021. De betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis, erkent haar problematiek en werkt mee aan hulpverlening, maar er is geen sprake van verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ernstig nadeel is en dat de betrokkene openstaat voor hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2021 zijn verschillende betrokkenen verschenen, waaronder de betrokkene en haar advocaat, mr. P.M. Iwema. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat, hoewel er bij de betrokkene sprake is van een verontrustende situatie, deze thans niet leidt tot ernstig nadeel. De advocaat van de betrokkene heeft bepleit dat er geen psychische stoornis is vastgesteld en dat het verzoek om zorgmachtiging niet toewijsbaar is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkene welwillend is om aan haar problematiek te werken en dat er onvoldoende grond is voor het toewijzen van verplichte zorg. De rechtbank heeft het verzoek om zorgmachtiging dan ook afgewezen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.