ECLI:NL:RBROT:2021:1051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
C/10/611740 / JE RK 21-128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ouders te ondersteunen en toezicht te houden op de opvoeding van het kind. De ouders, die al meer dan een jaar vrij zijn van middelengebruik, hebben echter aangegeven dat zij van mening zijn dat een ondertoezichtstelling niet nodig is, omdat de zorgen gebaseerd zijn op hun verleden. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de ouders, de Raad en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West gehoord.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de positieve ontwikkeling van de ouders, er nog steeds zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van het ongeboren kind. De ouders hebben in het verleden onvoldoende beschikbaarheid en voorspelbaarheid getoond voor hun andere kinderen, wat heeft geleid tot een patroon van instabiliteit en conflicten. De kinderrechter is van oordeel dat, gezien de kwetsbaarheid van de opvoedingsomgeving en de persoonlijke problematiek van de ouders, een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van het ongeboren kind te waarborgen.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 10 februari 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/611740 / JE RK 21-128
datum uitspraak: 29 januari 2021

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

het nog ongeboren kind [achternaam ongeboren kind] , hierna te noemen het ongeboren kind.

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 13 januari 2021, ingekomen bij de griffie op 15 januari 2021.
Op 29 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader, dhr. [naam vader] , als informant,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west te Dordrecht, hierna te noemen de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over het ongeboren kind zal na de geboorte worden uitgeoefend door de moeder. De moeder is uitgerekend op 23 februari 2021.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Hoewel er sprake is van een positieve ontwikkeling bij de ouders en de ouders al ruim een jaar vrij zijn van middelengebruik, zijn er nog zorgen over de belasting van de moeder als de baby geboren wordt. In het verleden was sprake van gebrek aan inzicht, een patroon van terugval en overbelasting van de moeder. Het is van belang dat een neutrale derde de ouders ondersteunt en toezicht houdt vanaf het moment dat de baby is geboren. Als de positieve ontwikkeling doorzet, kan de ondertoezichtstelling wellicht eerder worden afgesloten.

De standpunten

De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Een jeugdbeschermer is noodzakelijk om de ouders te ondersteunen en zo nodig passende hulpverlening in te zetten die is gericht op de veiligheid van de baby. De huidige hulpverlening is voornamelijk gericht op de opvoedvaardigheden en eigen problematiek van de ouders.
De ouders zijn van mening dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. De zorgen zijn gebaseerd op het verleden. De ouders zijn al anderhalf jaar clean en zij accepteren de hulpverlening.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de zorgen ten aanzien van het ongeboren kind voornamelijk liggen in de opvoedingsomgeving, die door de persoonlijke problematiek van ouders zeer kwetsbaar wordt geacht. Hierdoor is zonder toezicht en hulpverlening sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van het ongeboren kind. Hoewel het op dit moment goed gaat met de ouders en er al ruim een jaar geen sprake meer is van middelengebruik, zijn zij in het verleden voor de andere kinderen van de moeder onvoldoende beschikbaar en voorspelbaar geweest. Er is sprake van een patroon van instabiliteit, impulsiviteit en conflicten tussen de ouders. De vrees bestaat dat de weerstand tegen de hulpverlening terug zal komen op het moment dat de belasting van de ouders in hun rol als opvoeders toeneemt. Gelet hierop en gelet op het verleden van de ouders is de kinderrechter met de Raad en de GI van oordeel dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De jeugdbeschermer kan de ontwikkeling van de baby volgen, de ouders ondersteunen bij de opvoeding en verzorging en eventueel aanvullende hulpverlening inzetten.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het ongeboren kind daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt het ongeboren kind onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west te Dordrecht, met ingang van 29 januari 2021 tot 29 januari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.