ECLI:NL:RBROT:2021:10489

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
C/10/621953 / HA ZA 21-619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vrijwaringsincident in een civiele procedure met betrekking tot een overeenkomst van opdracht en aansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2021, is een vrijwaringsincident aan de orde. De eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], hebben een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap LA DOLCE CASA B.V. (LDC) wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De eisers vorderen onder andere schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst, die betrekking heeft op de aankoop van onroerend goed in Italië. LDC heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld met betrekking tot onbetaalde facturen.

In het incident heeft LDC verzocht om [naam 1] en [naam 2] in vrijwaring op te roepen, stellende dat deze borgen aansprakelijk zijn voor de schade die de eisers hebben geleden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat LDC onvoldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat tussen LDC en de borgen die hen verplicht om de schade van LDC te dragen. De rechtbank heeft de vordering tot oproeping in vrijwaring afgewezen, omdat de stellingen van LDC niet voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank heeft LDC als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 563,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak zal op 3 november 2021 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621953 / HA ZA 21-619
Vonnis in incident van 20 oktober 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

2.
[naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LA DOLCE CASA B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. Amato te Apeldoorn.
Partijen worden hierna [eisers] en LDC genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juli 2021, met producties 1 tot en met 25;
  • de conclusie van antwoord en voorwaardelijke eis in reconventie, tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, met 1 productie;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eisers] in conventie – samengevat en zakelijk weergeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat LDC toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de met [eisers] op 1 november 2019 gesloten overeenkomst van opdracht;
de op 1 november 2019 tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht te ontbinden;
LDC te veroordelen om binnen zeven dagen na het vonnis aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 22.006,25 betreffende de door [eisers] aan LDC in het kader van de overeenkomst van opdracht aan LDC betaalde provisie, te vermeerderen met de wettelijke rente;
te verklaren voor recht dat LDC aansprakelijk is voor alle schade die [eisers] heeft geleden, direct en indirect, die het gevolg is van het toerekenbaar te kort schieten van LDC in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht;
LDC te veroordelen om aan [eisers] alle schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
LDC te veroordelen om binnen zeven dagen na het vonnis aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 70.075,37, als voorschot op de bij staat vast te stellen definitieve schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
LDC te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 1.695,81 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
LDC te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
2.2.
[eisers] legt aan haar vorderingen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tussen [eisers] en LDC ten grondslag. Op grond van de overeenkomst heeft LDC zich ertoe verplicht om [eisers] te adviseren en te begeleiden bij de aankoop van onroerend goed in Italië. Bij de uitvoering van de overeenkomst heeft LDC niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen waardoor [eisers] schade heeft geleden.
2.3.
LDC voert verweer en concludeert tot de afwijzing van de vordering.
2.4.
LDC heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld met betrekking tot onbetaald gelaten facturen. [eisers] heeft hierop nog niet geantwoord.

3..De vordering in het incident

3.1.
LDC vordert dat haar wordt toegestaan [naam 1] en [naam 2] (hierna tezamen: de borgen) in vrijwaring op te roepen.
3.2.
LDC stelt daartoe het volgende. De schade die [verweerders] heeft geleden is het gevolg geweest van de handelwijze en/of advisering van advocaat [naam 1] . [naam 1] heeft [verweerders] geadviseerd om de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, terwijl dit niet nodig was. Het is dan ook [naam 1] die aansprakelijk is voor de gevolgen van dit advies. [naam 2] , de verkoper van de woning, heeft bij schriftelijke akte gegarandeerd dat de woning voldeed aan de vereisten, terwijl er vergunningsproblemen speelden met de bijbouw van de woning. Ook [naam 2] kan derhalve aansprakelijk worden gehouden voor de schade die is ontstaan door zijn handelen.
3.3.
[verweerders] voert verweer en concludeert tot de afwijzing van de vordering in het incident. LDC heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat tussen haar en [naam 1] en/of [naam 2] sprake is van een rechtsverhouding op grond waarvan zij gehouden zijn om LDC te vrijwaren.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak (LDC) genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde (de borgen) een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.1.1.
LDC stelt dat het de borgen zijn die de schade van [eisers] hebben veroorzaakt (onderdelen 3.1 en 3.2 op pagina 2 van de conclusie), maar daaruit vloeit geen verbintenis voort om schade van LDC te dragen. Immers, als de stelling van LDC juist is, wordt de vordering in de hoofdzaak jegens LDC dus afgewezen: niet LDC, maar anderen dan LDC hebben dan immers de schade veroorzaakt. Tot vrijwaring kan dit hoe dan ook niet leiden.
4.1.2.
LDC heeft voorts onvoldoende uitgelegd wat de grondslag zou zijn voor de vrijwaringsverbintenis die zij inroept. Het was aan LDC om te stellen dat tussen LDC en de borgen een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de borgen (alleen of samen) verplicht zijn om de nadelige gevolgen van een veroordeling van LDC in de hoofdzaak te dragen. LDC heeft niet aan die stelplicht voldaan. De stelling dat
dooreen veroordeling van LDC jegens [eisers] een verbintenis zou
ontstaanvan de borgen jegens LDC (onderdeel 3.1 op pagina 3 van de conclusie) is zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet navolgbaar.
4.1.3.
De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring zal derhalve worden afgewezen.
4.2.
LDC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] begroot op € 563,00 (1 punt × tarief € 563,00) aan salaris advocaat. Wettelijke rente zal worden toegewezen met de bij deze rechtbank gebruikelijke termijn van veertien dagen na de vonnisdatum. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt LDC in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerders] tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders in het incident gevorderde of verzochte;
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 november 2021voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 20 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar.
3304/1407