ECLI:NL:RBROT:2021:10486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
C/10/557100 / HA ZA 18-800
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van verzekeringsovereenkomst en de vraag naar de rechtsgeldigheid van eenzijdige verlenging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Uniper Benelux N.V. en Infrassure Ltd. over een verzekeringsovereenkomst. Uniper, de eiseres, stelt dat Infrassure tekort is geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, wat heeft geleid tot schade. De zaak draait om de vraag of Uniper vervangende dekking kon afsluiten zonder bevestiging van Infrassure, en of de verzekeringsovereenkomst rechtsgeldig was verlengd. Uniper had in 2008 een verzekering afgesloten voor de bouw van een energiecentrale, die meerdere keren was verlengd. In januari 2015 wilde Uniper de verzekering opnieuw verlengen, maar Infrassure bevestigde dit niet. Uniper sloot daarom een nieuwe verzekering af, maar later bleek dat de oorspronkelijke verzekering toch was verlengd. De rechtbank oordeelde dat Uniper niet kon aannemen dat bevestiging van alle verzekeraars noodzakelijk was voor de verlenging. De rechtbank wees de vorderingen van Uniper af, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd dat Infrassure onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de kosten die Uniper had gemaakt voor de nieuwe verzekering voor haar rekening kwamen, en dat de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. Uniper werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/557100 / HA ZA 18-800
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
UNIPER BENELUX N.V,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
INFRASSURE LTD,
gevestigd te Zwitserland
2. de vennootschap naar buitenlands recht
INFRASSURE LTD,
gevestigd te Liechtenstein,
gedaagden,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna Uniper genoemd. Gedaagden worden hierna Infrassure Zwitserland, Infrassure Liechtenstein en gezamenlijk Infrassure c.s. genoemd.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2019,
  • de akte na tussenvonnis van 13 november 2019 van Uniper,
  • de akte na tussenvonnis van 27 november 2019 van Uniper, met een productie,
  • de akte na tussenvonnis van 8 januari 2020 van Infrassure c.s., met een productie,
  • de akte van 28 oktober 2020 van Uniper, met producties,
  • de akte na tussenvonnis van 9 december 2020 van Infrassure c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

Korte samenvatting van het geschil

2.1.
Deze zaak ziet in de kern op de door Uniper gestelde tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door Infrassure c.s. en de schade die Uniper stelt hierdoor te hebben geleden.
2.2.
Uniper is in 2008 begonnen met de bouw van een energiecentrale op de Maasvlakte te Rotterdam. Zij heeft hiervoor via haar in-house broker een ‘Montageversicherung’ in co-assurantie afgesloten met een verzekerde som van €1.598.000.000,00. Infrassure is één van de betrokken verzekeraars. De verzekerings-overeenkomst is meerdere keren verlengd. Uniper wilde de verzekeringsovereenkomst in januari 2015 opnieuw verlengen. Zij meent dat voor de verlenging van de verzekerings-overeenkomst steeds een bevestiging van iedere verzekeraar nodig was. Omdat Infrassure de verlenging niet bevestigde, heeft Uniper voor het deel van Infrassure een verzekerings-overeenkomst gesloten met een andere verzekeraar. Uniper heeft hiervoor kosten gemaakt. Hierna bleek dat de (oorspronkelijke) verzekeringsovereenkomst ook voor wat betreft het deel van Infrassure (toch) was verlengd. Uniper meent dat Infrassure is te kort gekomen in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en de schade die Uniper hierdoor heeft geleden aan haar moet vergoeden. Deze schade bestaat uit de premie die Uniper heeft betaald aan de andere verzekeraar. Daarnaast meent Uniper dat Infrassure c.s. nog een bedrag van
€ 109.385,38 aan schade-uitkeringen aan haar is verschuldigd.
2.3.
In het tussenvonnis van 16 oktober 2019 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank – samengevat en voor zover hier van belang – geoordeeld dat de vorderingen van Uniper tegen Infrassure Zwitserland zullen worden afgewezen.
2.4.
Ten aanzien van de vraag of Uniper de verzekeringsovereenkomst eenzijdig kon verlengen of dat voor een rechtsgeldige verlenging bevestiging van alle verzekeraars, dus ook van Infrassure Liechtenstein, noodzakelijk was heeft de rechtbank – samengevat en voor zover hier van belang – geoordeeld dat uit de bewoordingen van de verzekerings-overeenkomst voldoende duidelijk blijkt dat Uniper deze eenzijdig kon verlengen door hiervan melding te doen aan Zurich, de leidende verzekeraar. Dit heeft tot gevolg dat de verzekeringsovereenkomst in januari 2015 in beginsel door de mededeling van de gewenste verlenging van Uniper aan Zurich rechtsgeldig is verlengd. Tegen deze achtergrond kan slechts sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst als Uniper, op basis van de wijze waarop partijen in het verleden uitvoering hebben gegeven aan de verzekeringsovereenkomst, ervan uit mocht gaan dat voor de verlenging daarvan telkens de bevestiging van alle volgend verzekeraars noodzakelijk was. De rechtbank heeft Uniper op dit punt toegelaten tot het leveren van bewijs (r.o. 4.3. tot en met 4.6. tussenvonnis).
2.5.
Voorshands, vooruitlopend op de verdere beoordeling van het geschil heeft de rechtbank – samengevat en voor zover hier van belang – geoordeeld dat de e-mail van 11 februari 2015 (2.8. tussenvonnis) naar Duits recht niet ondubbelzinnig kan worden gekwalificeerd als een definitieve weigering tot nakoming van de overeenkomst, oftewel een verklaring waarin de schuldenaar de ‘
Leistung ernsthaft und endgültig verweigert’. De hiervoor bedoelde e-mail is blijkens de ondertekening daarvan namens Infrassure Zwitserland geschreven en er blijkt op geen enkele wijze uit dat de inhoud daarvan ziet op Infrassure Liechtenstein. Integendeel, de inhoud ervan wijst er sterk op dat louter de positie van Infrassure Zwitserland aan de orde is, nu wordt verwezen naar het standpunt van de Zwitserse toezichthouder. Infrassure Zwitserland was echter geen partij bij de verzekeringsovereenkomst. Dat en waarom Uniper er onder deze omstandigheden vanuit mocht gaan dat deze e-mail niet alleen een ondubbelzinnige en definitieve weigering was maar ook dat deze door Infrassure Zwitserland namens Infrassure Liechtenstein kon worden gedaan, is niet gesteld of gebleken. Dat betekent, dat Uniper aan Infrassure Liechtenstein een termijn diende te gunnen om alsnog na te komen, zoals zij ook heeft gedaan (r.o. 4.8. tussenvonnis).
2.6.
Eveneens vooruitlopend op de verdere beoordeling van het geschil heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om een
legal opinionover te leggen die ingaat op de vraag of, naar Duits recht, na het verstrijken van de redelijke nakomingstermijn de vordering tot nakoming en de vordering tot schadevergoeding naast elkaar kunnen bestaan, of de mogelijkheid om nakoming te vorderen (pas) eindigt op het moment dat de schuldeiser expliciet schadevergoeding vordert in plaats van nakoming en of er, naar Duits recht, sprake is van een rechtens voldoende causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en de door Uniper gestelde schade (r.o. 4.9. en 4.10 tussenvonnis).
Het verzoek van Uniper aan de rechtbank om terug te komen op het tussenvonnis
2.7.
Uniper stelt in haar akte van 27 november 2020 dat het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat Uniper er vanuit mocht gaan dat de e-mail van 11 februari 2015 een ondubbelzinnige en definitieve weigering was en dat deze door Infrassure Zwitserland namens Infrassure Liechtenstein kon worden gedaan, zowel feitelijk als juridisch onjuist is. Zij voert daartoe – samengevat – het volgend aan. Infrassure Zwitserland behandelt/behandelde de dossiers voor de Liechtensteinse entiteit. Uit door Uniper overlegde correspondentie en documentatie volgt dat [naam 1] steevast namens de Infrassure-entiteit uit Vaduz, Liechtenstein, sprak en handelde, zodat logischerwijs ook de e-mail van 11 februari 2015 aan Infrassure Liechtenstein moet worden toegerekend. Zurich heeft toen ook geen premie voor het aandeel van Infrassure in rekening gebracht, waaruit volgens Uniper blijkt dat Zurich de weigering eveneens aan Infrassure Liechtenstein toeschrijft. Daarnaast zou de rechtbank volgens Uniper ten onrechte hebben overwogen dat niet door Uniper zou zijn gesteld dat de e-mail van 11 februari 2015 als een ondubbelzinnige en definitieve weigering kan worden gekwalificeerd. Dit is tijdens de mondelinge behandeling van het geschil volgens Uniper wel degelijk gesteld.
2.8.
De bezwaren die Uniper heeft geuit tegen het uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat Uniper er vanuit mocht gaan dat de e-mail van 11 februari 2015 een ondubbelzinnige en definitieve weigering was en dat deze door Infrassure Zwitserland namens Infrassure Liechtenstein kon worden gedaan, vormen voor de rechtbank geen aanleiding om op die beslissing terug te komen. De door Uniper aangedragen argumenten zijn al aan de orde geweest in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling van het geschil op 9 april 2019 en zijn meegewogen bij de beslissing van de rechtbank. Uniper heeft geen (nieuwe) feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het oordeel van de rechtbank evident berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Evenmin is gebleken van zodanige nieuwe inzichten, argumenten en/of juridische ontwikkelingen dat het eerdere oordeel van de rechtbank evident berust op een onjuiste juridische grondslag. In dit verband is van belang dat het, wat betreft de vraag aan wie de betreffende e-mail kan worden toegerekend, niet gaat om een vluchtige eerste indruk, maar om wat een grote professionele partij, voorzien van deskundige bijstand, daaruit in de gegeven omstandigheden kon opmaken, één en ander in het kader van de vervolgens door Uniper genomen beslissing om elders vervangende dekking in te kopen. Het verzoek van Uniper om terug te komen op de onder r.o. 4.8. van het tussenvonnis genomen beslissing wordt daarom afgewezen.
De aanvulling van de grondslag van de eis
2.9.
Uniper heeft voor het geval de rechtbank bij haar oordeel blijft in haar akte van
27 november 2020 de grondslag van haar eis aangevuld. Zij stelt in dat kader dat het evident is dat Infrassure Zwitserland door middel van de e-mail van 11 februari 2015 toerekenbaar onrechtmatig jegens Uniper heeft gehandeld. Door zich – kennelijk ten onrechte – te presenteren als de betrokken verzekeraar en mede te delen dat de verzekeringsdekking niet verlengd zou worden vanwege het feit dat Infrassure zich in run off bevond, heeft Infrassure Zwitserland onrechtmatig jegens Uniper gehandeld en moet zij de daardoor ontstane schade
vergoeden. Infrassure c.s. heeft de aanvulling van de grondslag van de eis kennelijk aangezien voor een eiswijziging en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van art. 130 Rv heeft te gelden dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is de gronden van zijn eis te veranderen. De gedaagde kan hiertegen bezwaar maken als de verandering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank laat in het midden of daarvan sprake is. In het tussenvonnis is geoordeeld dat en waarom er geen buitencontractuele basis is voor aansprakelijkheid van Infrassure Zwitserland. Hetgeen Uniper nu als grondslag voor buitencontractuele aansprakelijkheid van Infrassure Zwitserland aanvoert, verschilt niet wezenlijk van hetgeen Uniper al eerder heeft aangevoerd. Het maakt het oordeel van de rechtbank op dit punt dan ook niet anders.
2.11.
Dat brengt de rechtbank tot de verdere beoordeling van het geschil. De rechtbank zal in dat kader moeten beoordelen of Uniper, op basis van de wijze waarop partijen in het verleden uitvoering hebben gegeven aan de verzekeringsovereenkomst, ervan uit mocht gaan dat voor de verlenging daarvan telkens de bevestiging van alle volgend verzekeraars noodzakelijk was. Uniper wilde dit bewijs aanvankelijk leveren door het laten horen van met name buitenlandse getuigen. Het laten horen van deze getuigen bleek in verband met de beperkingen als gevolg van Covid-19 niet op korte termijn realiseerbaar. Uniper heeft er daarom voor gekozen om het bewijs te leveren door het in het geding brengen van stukken. Zij heeft zich op dit punt alle rechten voorbehouden. De rechtbank begrijpt deze stelling als een aanbod dan wel verzoek om op een later moment alsnog getuigen te laten horen.
2.12.
Uniper heeft in het kader van het leveren van bewijs het volgende overgelegd:
- een verklaring van het hoofd property insurance bij Uniper;
- correspondentie met betrekking tot de eerste verlenging in 2012;
- een e-mail van Zurich van 24 maart 2014;
- een e-mail van Zurich van 30 juli 2015;
- correspondentie met betrekking tot de dekking EAR Provence 4;
- een addendum behorende bij de verzekeringsovereenkomst over de periode van 30 september 2014 tot 1 augustus 2015;
- een addendum behorende bij de verzekeringsovereenkomst over de periode 1 augustus tot
1 oktober 2015.
Uit deze stukken zou volgens Uniper moeten volgen dat op basis van de wijze waarop partijen in het verleden uitvoering hebben gegeven aan de verzekeringsovereenkomst, zij ervan uit mocht gaan dat voor de verlenging daarvan telkens de bevestiging van alle volgend verzekeraars noodzakelijk was.
2.13.
Infrassure c.s. meent dat Uniper niet in de bewijsopdracht is geslaagd.
2.14.
Als de rechtbank oordeelt dat Uniper (al dan niet na het alsnog horen van getuigen) in het leveren van bewijs is geslaagd, komt vervolgens de vraag aan de orde of er sprake is van causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en de gestelde schade. Volgens Uniper is dat het geval. Zij voert hiertoe – samengevat en voor zover voor de beoordeling van belang – het volgende aan. Er is sprake van causaal verband als een verzekeraar haar verplichtingen niet nakomt en de verzekeringnemer daarom dekking moet afnemen bij een andere verzekeraar. De verzekeringnemer gaat dan over tot
Deckungskauf.De kosten die de verzekeringnemer voor de
Deckungskaufmaakt, komen op grond van het Duitse recht voor vergoeding in aanmerking. Als de verzekeringnemer een
Deckungskaufaangaat vóór het verstrijken van de gestelde termijn voor nakoming en de verzekeraar voor het verstrijken van deze termijn alsnog nakomt, dan kan de
Deckungskaufvoor rekening en risico van de verzekeringnemer komen. Deze situatie doet zich volgens Uniper in het onderhavige geval echter niet voor. Infrassure heeft in haar e-mail 11 februari 2015 immers definitief geweigerd haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst na te komen. Uniper verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar de
legal opinionvan [naam 2],
Rechtsanwaltin Duitsland en naar de
legal opinionvan [naam 3],
REMÉ Rechtsanwaltin Duitsland.
2.15.
Volgens Uniper c.s. is er naar Duits recht geen sprake van een rechtens voldoende causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en de door Uniper gestelde schade. Zij voert hiertoe – samengevat en voor zover voor de beoordeling van belang – het volgende aan. De kosten die de verzekeringnemer voor de
Deckungskaufmaakt kunnen onder voorwaarden weliswaar voor vergoeding in aanmerking komen, maar zo’n geval doet zich hier niet voor. Als de verzekeringnemer, zoals in dit geval, een
Deckungskaufaangaat in de periode dat de verzekeraar nog tot nakoming is gerechtigd en die verzekeraar ook nakomt, dan komen de kosten van die
Deckungskaufvoor rekening en risico van de verzekeringnemer. Infrassure c.s. verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar de
legal opinionvan [naam 4],
Rechtsanwaltin Duitsland.
2.16.
De rechtbank stelt vast dat de
legal opinionsvan Uniper en Infrassure c.s. ten aanzien van het causaal verband in grote lijnen met elkaar in overeenstemming zijn. De schrijvers zijn het grotendeels met elkaars opvattingen eens voor wat betreft de toepasselijke artikelen van Duits recht en de toepassing daarvan op de onderhavige zaak. De rechtbank is van oordeel – en dit is ook het standpunt van partijen – dat naar Duits recht de kosten die de verzekeringnemer voor de
Deckungskaufmaakt onder voorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat, als de verzekeringnemer een
Deckungskaufaangaat zolang de verzekeraar nog tot nakoming is gerechtigd en dat ook doet, de kosten daarvan dan in beginsel voor rekening en risico van de verzekeringnemer komen. Het komt dus aan op de vraag of de
Deckungskaufal dan niet in bedoelde periode is gesloten.
2.17.
In het onderhavige geval is namens Uniper op 20 februari 2015 per fax (om 14:54 uur), e-mail (om 15:20 uur) en reguliere post een brief naar Infrassure Liechtenstein gestuurd waarin zij gesommeerd werd om uiterlijk 27 februari 2015 haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst na te komen (2.11 tussenvonnis). Uniper had echter al op of omstreeks 20 februari 2015 een verzekeringsovereenkomst met ingangsdatum 20 februari 2015 om 12:00 uur met MunichRe gesloten (2.12 tussenvonnis). Uniper is dus al op 20 februari 2015 de
Deckungskaufaangegaan, terwijl de door haar gestelde termijn voor nakoming door Infrassure Liechtenstein nog niet was verstreken. De rechtbank is van oordeel dat de
Deckungskaufdaarom in beginsel voor rekening en risico van de Uniper dient te komen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Uniper heeft in dit kader weliswaar aangevoerd dat Infrassure in haar e-mail van 11 februari 2015 definitief heeft geweigerd haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst na te komen, maar zoals de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld kan deze e-mail niet worden gekwalificeerd als een definitieve weigering tot nakoming van de overeenkomst en diende Uniper aan Infrassure Liechtenstein een termijn te gunnen om alsnog na te komen, zoals Uniper ook heeft gedaan (r.o. 4.8. tussenvonnis). Bovendien kon Infrassure er, gelet op de hiervoor bedoelde berichten van 20 februari 2015 en de haar daarin gegunde termijn, vanuit gaan dat Uniper haar nog tot 27 februari 2015 de gelegenheid bood om alsnog na te komen.
2.18.
Voor zover Uniper bedoelt te stellen dat zij geen andere keuze had dan de verzekeringsovereenkomst op of omstreeks 20 februari 2015 met MunichRe te sluiten omdat de eventuele nakoming door Infrassure niet kon worden afgewacht, heeft te gelden dat – nog afgezien van de vraag wat de gevolgen hiervan zijn naar Duits recht – zij haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft slechts gesteld – zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Uniper op dit punt – dat zekerheid over de verzekeringsdekking noodzakelijk was in verband met de geplande test van de verzekerde energiecentrale. Uniper heeft echter niet onderbouwd wanneer de test zou plaatsvinden en, als dat moment vóór 27 februari 2015 lag, waarom een kort uitstel van die test tot na 27 februari 2015 niet mogelijk was. Voorts heeft zij niet geconcretiseerd waarom er juist vanaf 20 februari 2015 een grote kans op schade zou bestaan; zij stelt slechts dat dan alle werkzaamheden van de betrokken aannemers op elkaar moesten worden afgestemd, maar zij concretiseert dat niet nader en stelt niet wat het verschil in omvang volgens haar dan zou zijn met eventuele schade die zou optreden vóór de testfase. Kortom: Uniper heeft de door haar gestelde noodzaak voor het reeds op of omstreeks 20 februari 2015 (in plaats van een week later) afsluiten van de verzekeringsovereenkomst met MunichRe onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom aan deze stelling voorbij gaan.
2.19.
Dat betekent dat, zelfs als de rechtbank met Uniper zou menen dat zij in haar bewijs is geslaagd, zij de kosten van de
Deckungskaufnaar Duits recht niet op Infrassure c.s. kan verhalen. Nu de hoofdsom die thans wordt gevorderd geheel is terug te voeren op de kosten van de
Deckungskaufleidt dat tot afwijzing van de vordering; de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten delen het lot van de vordering tot betaling van de hoofdsom. Gelet op het voorgaande is er geen reden om nog te oordelen over het onder r.o. 2.11 hiervoor bedoelde aanbod om nader getuigenbewijs te leveren.
2.20.
Dan resteert de vordering van Uniper tot betaling van het bedrag van € 109.385,38. Dit bedrag ziet op een uitkering van een gedekte schade die is geleden vóór de verlenging van de verzekeringsovereenkomst. Infrassure c.s. betwist niet dat zij in beginsel het bedrag van € 109.385,38 aan Uniper is verschuldigd, maar stelt dat zij dit bedrag op grond van de verzekeringsovereenkomst heeft mogen verrekenen met de premie die Uniper aan Infrassure is verschuldigd voor de verlenging van de verzekeringsovereenkomst in februari 2015.
2.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dát de verzekeringsovereenkomst uiteindelijk is verlengd. Het feit dat de verzekerings-overeenkomst is verlengd, maakt dat verzekeraars risico hebben gelopen en dat Uniper daarvoor in beginsel ook premie is verschuldigd. Waarom dat in dit geval anders zou zijn heeft Uniper niet gesteld; evenmin zijn stellingen ingenomen omtrent de opeisbaarheid van de verschuldigde premie. Dat betekent, dat partijen over en weer opeisbare vorderingen hadden (wegens een schade-uitkering respectievelijk premie), zodat in beginsel aan de voorwaarden voor verrekening is voldaan. Uniper betwist niet dat de verzekeringsovereenkomst de mogelijkheid van verrekening biedt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Infrassure c.s. de premie met de eerdere schade-uitkeringen mocht verrekenen. De vordering van Uniper zal daarom worden afgewezen. De gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten delen ook hier dit lot.
Conclusie en proceskostenveroordeling
2.22.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de vorderingen van Uniper jegens Infrassure Zwitserland worden afgewezen. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt ertoe dat ook de vorderingen van Uniper jegens Infrassure Liechtenstein worden afgewezen.
2.23.
Uniper zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Infrassure c.s. worden begroot op:
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
9.642,00(3 punten× tarief VII, zijnde € 3.214)
Totaal € 13.588,00
2.24.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Uniper in de proceskosten, aan de zijde van Infrassure tot op heden begroot op € 13.588,00,
3.3.
veroordeelt Uniper in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Uniper niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. S.M. den Hollander en mr. J. van de Klashorst en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.
2872/106 / 3138 / 2872