ECLI:NL:RBROT:2021:10482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
10/740178-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen door profiteren van criminele inkomsten van partner

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met haar toenmalige partner gedurende een periode van ruim vier en een half jaar gewoontewitwassen heeft gepleegd. De verdachte was zich ervan bewust dat de criminele inkomsten van haar partner afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn werd de straf gematigd tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Tevens werd verbeurdverklaring van diverse inbeslaggenomen goederen uitgesproken.

De tenlastelegging omvatte het verhullen van de herkomst van geldbedragen en voorwerpen, waarbij de verdachte en haar partner samen leefden en grote contante bedragen en luxe goederen in hun bezit hadden. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een taakstraf, maar de verdediging betwistte de geldigheid van de dagvaarding en de bewijsvoering. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte onvoldoende tegenbewijs had geleverd tegen de verdenking van witwassen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij de wetenschap van de criminele herkomst van de goederen overtuigend kon worden bewezen. De verdachte had geprofiteerd van de criminele activiteiten van haar partner en had luxe goederen aangeschaft met het criminele geld. De rechtbank legde een taakstraf op en verklaarde de in beslag genomen goederen verbeurd, waarbij de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging werden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740178-15
Datum uitspraak: 18 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt – samengevat – verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door onder meer de herkomst van geldbedragen en diverse voorwerpen te verhullen en deze goederen voorhanden te hebben.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Lucas heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging en officier van justitie
De verdediging heeft de partiële oftewel gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er in het procesdossier meerdere bankrekeningnummers voorkomen en onduidelijk is op welk(e) bankrekeningnummer(s) het ten laste gelegde geldbedrag van in totaal € 34.155, - zou zijn gestort. Daarnaast is onduidelijk waaruit dat bedrag is opgebouwd. Dit maakt de dagvaarding zo onduidelijk dat dit moet leiden tot (partiële) nietigheid van de dagvaarding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de dagvaarding geldig is.
4.2.
Beoordeling
Uit het dossier volgt dat het geldbedrag van totaal € 34.155, - middels meerdere contante stortingen is gestort op bankrekeningnummer [rekeningnummer] , welk bankrekeningnummer op naam van de verdachte staat. Gelet hierop bestaat bij de rechtbank geen onduidelijkheid ten aanzien van het ten laste gelegde. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
Er is in deze zaak geen sprake van een (bewijs)vermoeden van witwassen. Hoewel het om aanzienlijke bedragen lijkt te gaan, ging de verdachte ervan uit dat deze afkomstig waren uit de kledinghandel van haar ex-partner [naam ex-partner] . Hierbij werd ook haar woning gebruikt als opslagplaats. Het verrichten van contante betalingen bij aankopen in dure winkels komt vaker voor en zo ging het ook bij de kledinghandel van [naam ex-partner] . Dat deze verklaring eventueel gedeeltelijk niet verifieerbaar is kan de verdachte niet worden tegengeworpen, nu de verdediging [naam ex-partner] vragen heeft gesteld over de kledinghandel maar hij deze niet wilde beantwoorden. De verdachte kon daarom geen verder onderzoek doen. Daarnaast is geen sprake geweest van verhullende handelingen. Ook is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op witwassen. Niet is bijvoorbeeld gebleken dat de verdachte werd overladen met cadeaus. Er is ten slotte geen sprake van gezamenlijk vermogen, dus het bestanddeel ‘medeplegen’ kan niet worden bewezenverklaard.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van gewoontewitwassen.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
5.3.2.
Bewijsvermoeden
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. De verdachte en [naam ex-partner] hebben kinderen samen en leefden in de tenlastegelegde periode eveneens samen. Zij verbleven vaak in elkaars woningen aan de [adres 1] en aan de [adres 2] en hadden daar ook spullen liggen. Zij beschikten in de onderzoeksperiode samen over grote contante geldbedragen en luxe goederen. Zo is in de onderzoeksperiode een totaalbedrag van € 34.155, - aan contante stortingen bijgeschreven op een bankrekening van de verdachte. Daarnaast zijn in beide woningen een groot aantal luxe goederen, waaronder kleding en sieraden, aangetroffen. Voor de kinderopvang werd contant betaald (€ 4.050, -) en ook de huur voor de woning aan de [adres 2] werd contant voldaan (€ 20.250, -). Verder gingen de verdachte en [naam ex-partner] met hun gezin regelmatig op reis naar Curaçao. Uit het financieel onderzoek dat is ingesteld tegen de verdachte en [naam ex-partner] volgt dat beiden geen inkomsten hadden waaruit deze uitgaven bekostigd konden worden.
Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
5.3.3.
Geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring
Gelet hierop mocht van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring zou geven waaruit volgt dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen niet uit enig misdrijf afkomstig zijn. De verdachte heeft in dit verband gewezen op de kledinghandel van [naam ex-partner] en hetgeen [naam ex-partner] hierover heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van deze kledinghandel niets meer is gebleken dan dat deze na de tenlastegelegde periode kort is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Er zijn geen belastingaangiften of (andere) administratie van de kledinghandel aangetroffen, er zijn geen activiteiten waargenomen die betrekking hebben op de kledinghandel en er is niet over gesproken in de tapgesprekken. [naam ex-partner] zelf heeft zich op inhoudelijke vragen over de kledinghandel op zijn verschoningsrecht beroepen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verklaringen van zowel de verdachte als van [naam ex-partner] onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat enkele sieraden en ongeveer 5 paar schoenen uit de woning aan de [adres 2] van haar zijn en dat die sieraden oud zijn, kan evenmin als een concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst worden aangemerkt.
De verdachte heeft derhalve onvoldoende tegenwicht geboden tegen de verdenking van witwassen, zodat geen aanleiding bestaat tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
5.3.4.
Wetenschap
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van het geld en de voorwerpen en dat (voorwaardelijk) opzet bij haar dus ontbreekt.
De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval de wetenschap van de verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen, en wel op grond van een combinatie van omstandigheden. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verdachte aanwezig was bij de aanhouding van [naam ex-partner] op 25 augustus 2015 wegens witwassen, waarbij een contant geldbedrag van € 8.598,20 en een sieraad met een waarde van € 22.500, - in beslag werd genomen. Uit een tapgesprek op 26 augustus 2015 blijkt vervolgens dat de verdachte aan een derde vertelt dat ze kleren en dergelijke en geld aan de kleine man heeft meegegeven om te bewaren. Op diezelfde dag zijn vervolgens in de Volkswagen Golf van medeverdachte [naam medeverdachte] gevulde vuilniszakken, afkomstig uit de woning van de verdachte, aangetroffen. De vuilniszakken waren gevuld met onder andere exclusieve kledingstukken. Ook werd in een ventilator van de auto een met steentjes bezette armband en onder de bekleding van de achterbank een geldbedrag van € 7.700, - aangetroffen. Dat komt overeen met het bedrag dat [naam verdachte] noemde in het tapgesprek. Deze goederen moest kennelijk snel na de aanhouding van [naam ex-partner] het huis uit. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte wel degelijk wist van de criminele herkomst van deze goederen (en de later aangetroffen) overige voorwerpen zoals genoemd op de tenlastelegging.
5.3.5.
Gewoontewitwassen
Gelet op de periode waarin de verdachte zich heeft bezig gehouden met het witwassen en het grote aantal voorwerpen, wordt bewezen geacht dat de verdachte, zoals is tenlastegelegd, een gewoonte heeft gemaakt van dat witwassen.
5.3.6.
Medeplegen
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarom acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd. Dat de verdachte wellicht niet op gelijke wijze als [naam ex-partner] heeft kunnen beschikken over het geld en/of de goederen en [naam ex-partner] vaak degene was die betaalde, doet hieraan niet af, nu zij wel hiervan heeft mee geprofiteerd. De verdachte ging onder meer samen met [naam ex-partner] en de kinderen van het criminele geld op reis, de kinderopvang werd hiervan betaald en zij maakte gebruik van de dure kleding en sieraden. De verdachte en [naam ex-partner] hebben, kortom, de voorwerpen samen voorhanden gehad en/of gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte ten aanzien van een deel van de spullen verhullingshandelingen gepleegd door deze mee te geven aan een kennis, in zijn auto te (laten) verstoppen en zetten en deze naar zijn woning te laten vervoeren.
5.3.7.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
5.4
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 01 januari 2012 tot en met 06 oktober 2016, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en/of haar mededader
a. a)
van onderstaande voorwerpen (telkens) de herkomst en/of vindplaats en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of
b)
onderstaande voorwerpen (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, te weten;
- reizen naar het buitenland (waaronder Curaçao), althans ticket(s)/voucher(s) voor de reis naar en/of het verblijf op deze bestemming) en
- dure merkkleding (en -schoeisel) en tassen en accessoires (op 26 augustus 2015 en op 4 augustus 2016 in beslag genomen) en
- diverse dure sieraden en horloges (op 26 augustus 2015 en op 4 augustus 2016 in beslag genomen) en
- een geldbedrag van 7.700 euro (op 26 augustus 2015 in beslag genomen) en
- geldbedragen van in totaal 4.050 euro (contant betaald aan [naam kinderopvangservice] ) en
- geldbedragen van in totaal 34.155 euro (contant gestort op een bankrekening t.n.v. [naam verdachte] ) en
- geldbedragen van in totaal 20.250 euro (contant betaald voor de huur van de woning aan de [adres 2] )
terwijl verdachte en verdachtes mededader (telkens) wistendat die voorwerpen, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier en een half jaar samen met haar toenmalige partner schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Zij heeft geprofiteerd van de inkomsten van haar toenmalige partner door geldbedragen van hem aan te nemen of hiervan gebruik te maken ten behoeve van kinderopvang, vakanties en de aanschaf van luxe goederen, terwijl zij wist dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig was.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Zij heeft met haar handelen de opbrengsten van criminele activiteiten aan het zicht van de overheid onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. Het witwassen van crimineel geld tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie.
De verdachte heeft zich om deze nadelige gevolgen niet bekommerd en puur uit eigen financieel gewin gehandeld. Juist het voorhanden hebben en gebruiken van luxe goederen, aangeschaft met geld afkomstig uit misdrijf, wekt naar de samenleving de indruk dat misdaad loont, en is daardoor zeer laakbaar.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Haar strafblad werkt dus niet strafverhogend.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 19 oktober 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Op verzoek van de verdediging zijn diverse getuigen gehoord. Dit heeft ongeveer een jaar geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak verder geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 19 oktober 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van zes jaar. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar en het horen van de getuigen op verzoek van de verdediging is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ongeveer drie jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank echter de maximale taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opleggen. Bij de bepaling van de hoogte van de taakstraf en de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen:
1. ketting met steentje [beslagnummer 1]
2. armband met steentje [beslagnummer 2]
3. swarovski ketting (zilver) met steentje [beslagnummer 3]
4. ketting met steentje (zilver) [beslagnummer 4]
verbeurd te verklaren.
De inbeslaggenomen computer (Hewlett Packard), nummer 5 op de beslaglijst, dient aan de verdachte te worden teruggegeven.
9.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de officier van justitie ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
9.3
Beoordeling
De in beslag genomen goederen onder de nummers 1 t/m 4 op de beslaglijst zullen verbeurd worden verklaard, nu het gaat om voorwerpen met betrekking tot welke het bewezen feit is begaan.
Met betrekking tot de in beslag genomen computer (nummer 5 op de beslaglijst) zal worden gelast dat deze zal worden teruggegeven aan de verdachte. Niet gebleken is dat het strafbare feit met behulp van dit voorwerp is begaan of dat er anderszins grond is dit voorwerp verbeurd te verklaren.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (zegge: twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (zegge: tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (zegge: honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezenverklaarde feit de op die lijst onder de nummers 1 t/m 4 genoemde voorwerpen:
1. ketting met steentje [beslagnummer 1]
2. armband met steentje [beslagnummer 2]
3. swarovski ketting (zilver) met steentje [beslagnummer 5]
4. ketting met steentje (zilver) [beslagnummer 4]
- gelast de teruggave aan de verdachte van het op die lijst onder nummer 5 genoemde voorwerp: computer (Hewlett Packard).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 06 oktober 2016, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of haar mededader(s)
a. a)
van onderstaand(e) voorwerp(en) (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) is/zijn en, /of dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
danwel
b)
onderstaand(e) voorwerp(en) (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, te weten;
- meerdere, althans (een) vakantie(s) en/of reizen naar het buitenland (waaronder Curaçao), althans ticket(s)/voucher(s) voor de reis naar en/of het verblijf op deze bestemming(en) en/of
- dure merkkleding (en -schoeisel) en/of tassen en/of accessoires (op 26 augustus 2015 en/of op 4 augustus 2016 in beslag genomen) en/of
- diverse dure sieraden en/of horloges (op 26 augustus 2015 en/of op 4 augustus 2016 in beslag genomen) en/of
- een geldbedrag van 7.700 euro (op 26 augustus 2015 in beslag genomen) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) 4.050 euro (contant betaald aan [naam kinderopvangservice] ) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) 34.155 euro (contant gestort op een bankrekening t.n.v. [naam verdachte] ) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) 20.250 euro (contant betaald voor de huur van de woning aan de [adres 2] )
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en), - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.