ECLI:NL:RBROT:2021:10480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
30 oktober 2021
Zaaknummer
9325694 CV EXPL 21-23067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontvangsttheorie in huurgeschil tussen Custodian Vesteda Fund I B.V. en gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de besloten vennootschap Custodian Vesteda Fund I B.V. betaling van een huurachterstand van € 396,64 van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De huurachterstand is ontstaan over de periode tot en met april 2021, waarbij de huurprijs van de woning aan de [adres] te Rotterdam € 814,42 per maand bedraagt. De gedaagden hebben de huur niet tijdig voldaan, wat heeft geleid tot een vordering van buitengerechtelijke incassokosten van € 433,74 en wettelijke rente over het openstaande bedrag.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] in persoon is verschenen, terwijl [gedaagde 2] verstek heeft laten verlenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 juli 2021, gevolgd door verschillende processtukken. De kantonrechter heeft de ontvangst van een aanmaning door [gedaagde 1] beoordeeld, waarbij de ontvangsttheorie van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat de aanmaning op 17 maart 2021 per e-mail is verzonden en dat deze de gedaagde heeft bereikt, ondanks de betwisting van [gedaagde 1].

De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van Custodian Vesteda gegrond is, omdat de huurachterstand erkend is en de gedaagden niet binnen de gestelde termijn hebben betaald. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand, de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente toegewezen. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 29 oktober 2021 door mr. M.C. van der Kolk en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9325694 CV EXPL 21-23067
uitspraak: 29 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Custodian Vesteda Fund I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders te Eindhoven,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats]
gedaagden,
van wie gedaagde sub 1 in persoon is verschenen. Gedaagde sub 2 is niet in de procedure verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Custodian Vesteda’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna tezamen aangeduid als ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 6 juli 2021, met producties;
• de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde 1] , met bijlagen;
• de conclusie van repliek, met een bijlage;
• de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde 1] c.s. huurt van Custodian Vesteda de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’), tegen een huurprijs van laatstelijk € 814,42 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan voor de 1e van de maand.

3..Het geschil

3.1
Custodian Vesteda vordert dat [gedaagde 1] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, wordt veroordeeld tot betaling aan Custodian Vesteda van een bedrag van € 396,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 380,20 vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten.
3.2
Custodian Vesteda heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde 1] c.s. heeft over de periode tot en met april 2021 een huurachterstand laten ontstaan. Vanaf de datum van verzuim is [gedaagde 1] c.s. wettelijke rente verschuldigd. Nu [gedaagde 1] c.s. ook na de zogenaamde 14-dagenbrieven die Custodian Vesteda hem op 17 maart 2021 heeft gestuurd de vordering niet volledig heeft betaald, is hij daarnaast een bedrag van € 433,74,- aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. Er zijn weliswaar betalingen verricht, maar nog niet het volledige openstaande bedrag is voldaan.
3.3
[gedaagde 1] is het niet eens met de vordering van Custodian Vesteda en voert daartegen het volgende aan. Vanwege corona is er inderdaad een huurachterstand geweest, maar op 4 mei 2021 is het gehele openstaande bedrag betaald. [gedaagde 1] betwist de ontvangst van brieven en e-mails van Custodian Vesteda over de huurachterstand.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde 2] is niet in de procedure verschenen. Tegen haar is dan ook verstek verleend. Nu [gedaagde 1] wel in de procedure is verschenen, wordt één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde 1] c.s. nog een bedrag aan Custodian Vesteda moet betalen vanwege de huurachterstand over de periode tot en met april 2021.
4.3
Niet in geschil is dat [gedaagde 1] c.s. een huurachterstand heeft doen ontstaan en dat hij in de periode vanaf 13 januari tot en met 4 mei 2021 in totaal € 4.886,52 heeft betaald ter aflossing van het openstaande bedrag. Deze betalingen zijn blijkens de berekening van Custodian Vesteda zoals opgenomen in de dagvaarding ook in mindering gebracht op de vordering. Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW strekken betaling ter voldoening van een geldsom eerst in mindering van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en tot slot van de hoofdsom. Om te bepalen of er nog een bedrag openstaat, moet daarom eerst worden beoordeeld of de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente terecht in rekening zijn gebracht.
4.4
Custodian Vesteda maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 433,74. Dit deel van de vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vaststaat dat er op enig moment een huurachterstand was en dat de huur bij vooruitbetaling moest worden voldaan. [gedaagde 1] c.s. was daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde 1] c.s. buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, als Custodian Vesteda aan hem een termijn van minimaal 14 dagen heeft gegeven conform de wettelijke vereisten, en [gedaagde 1] c.s. niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). Custodian Vesteda stelt dat zij op 17 maart 2021 per e-mail een aanmaning heeft verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen.
4.5
Ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW geldt dat een tot een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt (de zogenaamde ontvangsttheorie). Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt, indien zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, zoals in deze zaak, dient Custodian Vesteda als afzender feiten of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit blijkt dat de brief wel degelijk door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde 1] c.s. daarop door haar kon worden bereikt en dat de verklaring bij de geadresseerde is aangekomen, bijvoorbeeld door een verzendbewijs van een aangetekende brief.
4.6
Volgens Custodian Vesteda is de brief op 17 maart 2021 per e-mail gestuurd naar het e-mailadres [naam e-mailadres] . Ter onderbouwing daarvan heeft zij bij repliek een rapport in het geding gebracht waarop wordt vermeld dat het e-mailbericht op 17 maart 2021 om 10:39 uur zou zijn geopend op een mobiele telefoon met het besturingssysteem Android. [gedaagde 1] heeft de echtheid van dit document betwist en tevens aangevoerd dat hij niet alleen gebruik maakt van een iPhone, maar ook dat hij zijn e-mails altijd op een laptop opent. Beoordeeld dient te worden of Custodian Vesteda – mede gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] – voldoende feiten en omstandigheden als hiervoor bedoeld heeft gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat dit wel het geval is. [gedaagde 1] heeft niet betwist dat het door Custodian Vesteda genoemde e-mailadres van hem is. Zowel op het overgelegde rapport als op de e-mail zelf wordt vermeld dat het bericht geopend is. Het openen van een bericht is slechts mogelijk als het bericht ook daadwerkelijk bij de geadresseerde is aangekomen. Het op de e-mail vermelde MPID-nummer ( [MPID-nummer] ) komt overeen met het nummer dat in het rapport wordt vermeld. Gelet op het voorgaande kan er vanuit worden gegaan dat de 14-dagenbrief [gedaagde 1] c.s. heeft bereikt. De aanmaning voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Daarnaast staat vast dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot (volledige) betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 433,74 (inclusief btw) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom toegewezen.
4.7
Op grond van artikel 6:119 BW is [gedaagde 1] c.s. wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de hij met de voldoening van een geldsom in verzuim is geweest. Niet in geschil is dat [gedaagde 1] c.s. de huur over de maanden december 2020 tot en met mei 2021 niet op tijd heeft voldaan. Hij is dus in verzuim geraakt en als gevolg daarvan de wettelijke rente verschuldigd geworden vanaf de datum van verzuim. De in rekening gebrachte rente tot en met 28 juni 2021 van € 16,44 is onweersproken en op de wet gegrond en wordt dan ook toegewezen. De gevorderde rente vanaf 28 juni 2021 wordt toegewezen zoals onder de beslissing staat vermeld.
4.8
Correcte toepassing van artikel 6:44 BW leidt tot de conclusie dat de buitengerechtelijke kosten en de verschuldigde rente tot en met 28 juni 2021 inmiddels zijn voldaan en een bedrag van € 380,20 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2021 resteert.
4.9
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde 1] c.s., hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, tot betaling aan Custodian Vesteda van een bedrag van € 396,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 380,20 vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s., hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Custodian Vesteda vastgesteld op € 253,99 aan verschotten en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416