ECLI:NL:RBROT:2021:10458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
615846 / HA ZA 21/286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning na beëindiging van een affectieve relatie met betrekking tot hypotheeklasten en gebruiksvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en samen eigenaar zijn van een woning. De man vorderde de onmiddellijke verkoop van de woning, terwijl de vrouw verzocht om uitstel van de verkoop voor een periode van drie jaar, omdat zij nog geen alternatieve woonruimte had gevonden voor zichzelf en hun twee minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de vrouw en de kinderen bij uitstel van de verkoop zwaarder weegt dan het belang van de man bij onmiddellijke verkoop. De rechtbank bepaalde dat de woning moet worden verkocht, maar dat de vrouw niet eerder dan 18 maanden na de datum van het vonnis aan de verkoop hoeft mee te werken, tenzij zij eerder een andere woning heeft betrokken. Daarnaast werd bepaald dat de man de helft van de woonlasten moet dragen vanaf het moment van het verbreken van de samenwoning tot aan de levering van de woning aan een derde. De vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding door de vrouw werd afgewezen, omdat het toekennen van een gebruiksvergoeding in deze omstandigheden niet redelijk werd geacht. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaaknummer / rolnummer: 615846 / HA ZA 21/286
Vonnis van 27 oktober 2021
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat: mr. L.A. Alderlieste,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat: mr. I. van Baaren.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[naam eiser]’ en ‘[naam gedaagde]’.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 3;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 3;
- de brief van de rechtbank van 10 juni 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 29 juni 2021 met productie 4;
- de akte (voorwaardelijke) aanvulling van eis van [naam eiser] met productie 4; en
- de aantekening van de griffier dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021.
1.2.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die in december 2020 is geëindigd. Zij zijn niet gehuwd geweest en hebben geen samenlevingscontract gesloten.
2.2.
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Ter financiering van de aankoop van de woning zijn zij een hypothecaire geldlening aangegaan waarvan de hoofdsom op dit moment ongeveer € 217.000,-- bedraagt. Per maand dient € 917,90 aan rente en aflossing te worden betaald.
2.3.
Partijen hebben twee minderjarige kinderen (nu zeven en vier jaar oud). Na het verbreken van de samenwoning is de vrouw met de kinderen in de woning blijven wonen. De man is bij zijn ouders ingetrokken.
2.4.
De man verdient netto € 2.250,- per maand op basis van een arbeidscontract van 40 uur per week. De vrouw verdient netto € 1.800,- per maand op basis van een arbeidscontract van 28 uur per week. Vanaf september 2021, als het jongste kind naar school gaat, gaat de vrouw 32 uur per week werken.

3..Het geschil

3.1.
De man vordert, samengevat, dat [naam gedaagde] wordt veroordeeld om mee te werken aan de onmiddellijke verkoop van de woning op straffe van een dwangsom en dat wordt bepaald dat het vonnis zo nodig in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die de vrouw in het kader van de verkoop dient te verrichten, alsmede dat de netto-opbrengst van de verkoop bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. Na zijn (voorwaardelijke) aanvulling van eis vordert de man voorts subsidiair, voor het geval de verkoop van de woning voor een bepaalde termijn zou worden uitgesloten, dat wordt bepaald dat de vrouw met ingang van 1 juli 2021 de gebruikers- en eigenaarslasten van de woning voor haar rekening dient te nemen en dat de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding dient te betalen ter hoogte van de helft van het maandelijks op de hypotheekschuld af te lossen bedrag, tot het moment dat de woning is verkocht en geleverd aan een derde. De man vordert tevens veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
De man legt aan zijn primaire vordering het volgende ten grondslag. De man heeft op grond van artikel 3:185 BW recht op verdeling van de woning. Hij heeft daar ook belang bij omdat hij niet lang bij zijn ouders kan en wil blijven wonen en hij een eigen huis wil kopen. Dat is pas mogelijk na verdeling van de woning middels verkoop en aflossing van de hypotheekschuld.
3.3.
Aan zijn subsidiaire vordering legt de man het volgende ten grondslag. De man heeft niet het woongenot van de woning. De vrouw is derhalve volledig draagplichtig in de zin van artikel 6:10 BW voor de eigenaarslasten, zoals de hypotheekrente en de overige zakelijke lasten. En omdat de vrouw degene is die het woongenot heeft, ligt het voor de hand dat zij ook de gebruikerslasten betaalt. De man heeft voorts, ingevolge artikel 3:169 BW, recht op een gebruiksvergoeding. De man stelt deze gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de maandelijkse aflossing op de hypotheekschuld. De man is bereid hiervan af te zien indien de vrouw zijn deel van de hypotheekaflossing betaalt zonder dat dit in mindering strekt op zijn aandeel in de uiteindelijke opbrengst van de woning.
3.4.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man met veroordeling van de man in de kosten van de procedure. De vrouw verzoekt de vordering tot verdeling uit te sluiten voor een termijn van drie jaar. Daartoe voert de vrouw het volgende aan. Partijen zijn pas kort uit elkaar. Geen van beiden heeft de financiële mogelijkheid om de woning zelfstandig in eigendom te verkrijgen. De vrouw is het ermee eens dat de woning moet worden verkocht. De vrouw is na het verbreken van de relatie direct op zoek gegaan naar een andere woning. Zij kijkt zowel naar huur- als naar koopwoningen maar heeft nog niks kunnen vinden. Het is in de huidige woningmarkt erg moeilijk een geschikte woning voor haar en de kinderen te vinden. Als de woning wordt verkocht terwijl de vrouw nog geen andere woning heeft gevonden, dan staat zij met de kinderen op straat.
3.5.
Tegen de subsidiaire vordering van de man heeft de vrouw ter zitting aangevoerd dat zij niet de volledige woonlasten kan betalen en dat het in strijd met de redelijkheid en de billijkheid is om haar nu de volledige woonlasten plus een gebruiksvergoeding te laten dragen. De vrouw betwist voorts dat [naam eiser] geen gebruik kan maken van de woning. De man is in de weekends met de kinderen in de woning en zou van de vrouw vaker met de kinderen in de woning mogen verblijven. De man wil dat echter niet omdat hij voltijds werkt en doordeweeks niet voor de kinderen kan zorgen.

4..De beoordeling

De verdeling en verkoop van de woning
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de verdeling van de woning moet plaatsvinden middels verkoop van de woning en dat de netto-opbrengst, na aflossing van de hypotheekschuld, tussen hen bij helfte moet worden verdeeld. Partijen verschillen echter van mening over de termijn waarbinnen de woning verkocht moet worden.
4.2.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van de gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, NJ 1999, 550). Als de belangen van één partij door een onmiddellijke verdeling verhoudingsgewijs te zwaar getroffen worden, kan de rechtbank een vordering tot verdeling voor maximaal drie jaar uitsluiten (artikel 3:178 lid 3 BW).
4.3.
In dit geval moet het belang van de man bij een onmiddellijke verkoop worden afgewogen tegen het belang van [naam gedaagde] en de kinderen bij uitstel van de verkoop. Het belang van de man bij onmiddellijke verkoop is gelegen in zijn wens om een eigen woning te kopen en niet langer bij zijn ouders te hoeven wonen. De vrouw heeft belang bij uitstel van de verkoop omdat zij nog geen uitzicht op alternatieve woonruimte voor zichzelf en de kinderen heeft.
4.4.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat zij zich, in de relatief korte periode die is verstreken na de beëindiging van de relatie, heeft ingespannen om een geschikte woning te vinden voor haar en de kinderen en dat zij daar, door haar financiële situatie en de huidige krapte op de woningmarkt nog niet in is geslaagd.
4.5.
De man stelt dat de kinderen (tijdelijk) bij zijn ouders kunnen verblijven. Dit standpunt laat zich echter moeilijk rijmen met de stelling van [naam eiser] dat “
de huidige woonsituatie bij zijn ouders niet langer houdbaar is” (randnummer 3, akte aanvulling eis (voorwaardelijk)). Het voorstel van de man zou erop neerkomen dat de ouders van [naam eiser] de zorg voor de kinderen op zich moeten nemen (de man kan dat immers niet, zo heeft hij ter zitting verklaard) en dat de kinderen gescheiden komen te wonen van hun moeder. Dat de ouders van de man dit kunnen en willen is niet gebleken, en, belangrijker, dat dit in het belang van de kinderen zou zijn evenmin. Uitgangspunt is dat het in het belang van de kinderen is dat zij worden verzorgd en opgevoed door hun ouders. Dit klemt te meer nu één van de kinderen met psychologische problemen kampt en intensieve zorg en begeleiding nodig heeft. De man gaat hier met zijn voorstel geheel aan voorbij. Een andere oplossing voor de dreigende dakloosheid van de vrouw en de kinderen bij een onmiddellijke verkoop van de woning is door [naam eiser] niet aangedragen.
4.6.
Gelet op het voorgaande, weegt het belang van de vrouw en de kinderen bij uitstel van de verkoop zwaarder dan het belang van de man bij onmiddellijke verkoop. De vrouw zal daarom een redelijke termijn gegund worden om een andere woning voor zichzelf en de kinderen te vinden. Gelet op alle feiten en omstandigheden, waaronder de huidige omstandigheden op de woningmarkt, de woonsituatie van de man, de financiële situatie van de vrouw, het feit dat de kinderen bij de vrouw wonen en de vrouw de volledige zorg voor de kinderen draagt, en dat sinds het uiteengaan van partijen nog maar een relatief korte periode is verstreken, acht de rechtbank een termijn van 18 maanden na de datum van dit vonnis redelijk. De rechtbank zal daarom bepalen dat de woning moet worden verkocht maar dat de vrouw niet eerder dan 18 maanden na de datum van dit vonnis aan de verkoop behoeft mee te werken, tenzij de vrouw en de kinderen eerder een andere woning hebben betrokken. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de vrouw zich zal blijven inspannen om zo spoedig mogelijk een andere woning voor zichzelf en de kinderen te vinden.
4.7.
Het toewijzen van een dwangsom voor het geval [naam gedaagde] niet meewerkt aan de verkoop, acht de rechtbank niet nodig. De vrouw heeft meermaals aangegeven dat ook zij wil dat de woning wordt verkocht. Uit de houding van [naam gedaagde] blijkt niet dat zij de verkoop zal frustreren. De gevorderde dwangsom zal daarom worden afgewezen. Om dezelfde reden zal het verzoek om te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw in het kader van de verkoop dient te verrichten, worden afgewezen.
De betaling van de woonlasten en de gevorderde gebruiksvergoeding
4.8.
Partijen zijn het oneens over de verdeling van de woonlasten tot het moment van verkoop en levering van de woning en over de vraag of de vrouw een gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen.
4.9.
De woning behoort aan partijen gezamenlijk toe, zodat sprake is van een (eenvoudige) gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Op grond van artikel 3:166 lid 2 BW zijn partijen ieder voor een gelijk aandeel in de woning gerechtigd, nu niet is gesteld of gebleken dat hun rechtsverhouding anders meebrengt. Op grond van artikel 3:172 BW moeten de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt. Omdat partijen ieder voor de helft tot de woning gerechtigd zijn, dienen zij derhalve in beginsel (tenzij afwijkende afspraken zijn gemaakt) ieder voor de helft in de uitgaven van de woning - zoals de eigenaars- en gebruikersheffingen en de opstalverzekering - bij te dragen. Dit kan anders liggen indien zulks in de gegeven omstandigheden in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW jo. artikel 6:2 BW).
4.10.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat zij hoofdelijk verbonden zijn voor de hypotheekschuld. Op grond van artikel 6:10 BW zijn zij gehouden ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat, in de schuld en de daaraan verbonden kosten bij te dragen. In hoeverre de schuld ieder van hen aangaat, hangt af van de bijzondere omstandigheden van het geval, met name van hun onderlinge rechtsverhouding. Nu de schuld door partijen tezamen is aangegaan ter financiering van de woning die tot voor kort door hen beiden werd bewoond en die aan ieder van hen voor de onverdeelde helft in eigendom toebehoort, gaat deze schuld in beginsel partijen ieder voor de helft aan. Ieder der partijen dient dan ook in beginsel voor de helft in de schuld en de kosten daarvan bij te dragen. Dit kan, evenals bij de in 4.9 genoemde kosten, anders liggen indien zulks in de gegeven omstandigheden in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:8 BW jo. artikel 6:2 BW) of indien partijen anders zijn overeengekomen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat partijen ieder voor de helft moeten bijdragen in de lasten verbonden aan de woning en de hypotheekschuld, tenzij zij een afwijkende afspraak hebben gemaakt, dan wel deze lastenverdeling strijdig is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dat een afwijkende afspraak is gemaakt, al dan niet stilzwijgend, is gesteld noch gebleken. Integendeel, ter zitting is gebleken dat partijen na het verbreken van de relatie hebben afgesproken dat de man een bedrag, gelijk aan de helft van de woonlasten en de overige vaste lasten, te weten € 800,- per maand, aan de vrouw zou betalen. De man heeft dit ook enige tijd gedaan, maar heeft dit bedrag vervolgens eenzijdig verlaagd naar € 600,- per maand met als reden dat hij maar een paar dagen per maand (in de weekends) gebruik kan maken van de woning.
4.12.
Dat de man slechts beperkt van de woning gebruik kan maken, kan echter niet aan de vrouw worden toegerekend. De man heeft aangegeven dat hij doordeweeks niet voor de kinderen kan zorgen vanwege zijn voltijds baan en dat hij daarom doordeweeks niet met de kinderen in de woning kan verblijven. Dat de man minder gebruik maakt van de woning dan de vrouw is dus geen gevolg van een keuze van de vrouw. Ook het feit dat de woning nog niet is verkocht, is geen gevolg van een keuze van de vrouw. De vrouw woont nog in de woning omdat zij er, ondanks voldoende inspanningen van haar kant, nog niet in is geslaagd een andere woning voor zichzelf en de kinderen te vinden. Niet valt daarom in te zien waarom de man niet aan de wettelijke verplichting èn aan de afspraak met de vrouw gebonden zou zijn om voor de helft in de woonlasten bij te dragen. Aangetekend wordt hierbij dat, ook als de vrouw inmiddels een arbeidscontract voor 32 uur per week heeft en globaal een netto-inkomen van € 2.050,- per maand, zij een lager inkomen heeft dan de man.
4.13.
De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van de woonlasten (zijnde de rente en aflossing op de hypotheekschuld, de eigenaars- en gebruikersheffingen en de premies van de levensverzekering en de opstalverzekering) moet dragen vanaf het moment van het verbreken van de samenwoning tot het moment van levering van de woning aan een derde. Voor zover de man in de periode tussen het verbreken van de samenwoning en de datum van dit vonnis minder dan de helft van de woonlasten heeft betaald, zal de man het te weinig betaalde alsnog aan de vrouw moeten betalen. En tussen de datum van dit vonnis en de datum van levering van de woning aan een derde zal de man elke maand aan de vrouw een bedrag moeten betalen gelijk aan de helft van de woonlasten in de daaropvolgende maand. De vrouw zal op haar beurt de woonlasten moeten betalen aan de betreffende instanties.
4.14.
De vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding door de vrouw zal worden afgewezen. Het toekennen van een gebruiksvergoeding ingevolge artikel 3:169 BW moet immers gelet op de omstandigheden van het geval redelijk zijn (artikel 3:166 lid 3 jo 6:2 BW) en de rechtbank oordeelt dat toekenning van een gebruiksvergoeding in dit geval niet redelijk zou zijn, alleen al omdat het feit dat de vrouw méér gebruik maakt van de woning dan de man een gevolg is van de wijze waarop partijen de zorgtaken tussen hen verdeeld hebben.
Proceskosten
4.15.
Gelet op de verhouding tussen partijen en de aard van het geschil, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
gelast de wijze van de verdeling van de woning aan de [adres] als volgt:
- partijen dienen een aanvang te maken met het verkoopproces van de woning door het aanwijzen van een verkoopmakelaar op de wijze zoals hierna bepaald zodra de vrouw met de kinderen een andere woning heeft betrokken, maar uiterlijk 18 maanden na de datum van dit vonnis;
- partijen zullen als verkoopmakelaar aanwijzen de makelaar die de vrouw kiest uit een door de man op te stellen en aan de vrouw te sturen lijst van drie. Indien de vrouw haar keuze niet binnen een week na ontvangst van de lijst heeft bepaald en aan de man ter kennis heeft gebracht, zal als verkoopmakelaar worden aangewezen de makelaar die de man van de lijst kiest;
- de vrouw zal na de aanwijzing van de verkoopmakelaar op eerste verzoek van de man elke rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, zoals het tekenen van de overeenkomst van opdracht met de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering (of een volmacht tot het tekenen van de akte van levering);
- indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, zal het advies van de verkoopmakelaar voor partijen bindend zijn en zullen partijen aan dat advies uitvoering geven;
- de vrouw zal alle feitelijke handelingen verrichten die nodig zijn om te komen tot spoedige verkoop van de woning aan een derde, zoals het meewerken aan het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en aan bezichtigingen, en zal zich onthouden van handelingen die een spoedige verkoop belemmeren.
- de vrouw zal uiterlijk een dag vóór de notariële levering de woning verlaten en leeg en bezemschoon opleveren;
- de kosten in verband met de verkoop en de levering, waaronder de kosten van de verkoopmakelaar, eventuele verkoopkosten en kosten gemoeid met de notariële levering, zullen door beide partijen ieder voor de helft worden gedragen en zullen worden betaald uit de verkoopopbrengst;
- met de verkoopopbrengst, na betaling van de hiervoor genoemde kosten, zal de hypothecaire geldlening worden afgelost;
- de overwaarde, dat wil zeggen het bedrag dat resteert van de verkoopopbrengst na betaling van de hiervoor genoemde kosten en na aflossing van de hypothecaire geldlening (met gebruikmaking van de eventuele waarde van de
levensverzekering), komt partijen ieder voor de helft toe.
5.2.
bepaalt dat de man de helft van de woonlasten verbonden aan de woning, te weten de helft van de rente en aflossing op de hypothecaire geldlening, van de eigenaars- en gebruikersheffingen en van de premies van de levensverzekering en de opstalverzekering, dient te dragen over de periode vanaf het moment van het verbreken van de samenwoning tot aan de dag van levering van de woning aan een derde en, ter uitvoering daarvan:
- veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen, uiterlijk op de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, een bedrag gelijk aan de helft van de hiervoor omschreven woonlasten over de periode vanaf het moment van het verbreken van de samenwoning tot de datum van dit vonnis, verminderd met de door de man in die periode betaalde bijdragen in de woonlasten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over hetgeen de man te dezer zake nog aan de vrouw verschuldigd mocht zijn vanaf de 16e dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling; en
- veroordeelt de man om, na de datum van dit vonnis en tot aan de dag van levering van de woning aan een derde, maandelijks bij vooruitbetaling vóór de eerste van de daaropvolgende maand aan de vrouw te betalen een bedrag gelijk aan de helft van de in die daaropvolgende maand verschuldigde woonlasten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de eerste dag van die daaropvolgende maand tot aan de datum van volledige betaling van de desbetreffende maandtermijn.
5.3.
gelast de vrouw om alle woonlasten tijdig te voldoen;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en op 27 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar.
3310/638