ECLI:NL:RBROT:2021:10455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
9287636 VZ VERZ 21-10796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van arbeidsovereenkomsten op basis van bedrijfseconomische omstandigheden

In deze zaak hebben twee verzoeksters, werkzaam bij de Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde (Blijdorp), verzocht om herstel van hun arbeidsovereenkomsten. De verzoeksters, die beiden als Medewerker Planning werkzaam waren, zijn per respectievelijk 1 augustus 2021 en 1 juni 2021 ontslagen op basis van bedrijfseconomische omstandigheden. De kantonrechter heeft op 2 november 2021 uitspraak gedaan. De verzoeksters stelden dat het UWV ten onrechte toestemming had verleend voor hun ontslag en dat er geen redelijke grond was voor de opzegging van hun arbeidsovereenkomsten. Ze voerden aan dat Blijdorp onvoldoende inzicht had gegeven in de financiële situatie en dat de bezuinigingen niet noodzakelijk waren. Blijdorp daarentegen stelde dat de coronamaatregelen en de daaruit voortvloeiende financiële problemen een noodzaak vormden voor de beëindiging van de arbeidsplaatsen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Blijdorp voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bedrijfseconomische omstandigheden die de opzegging van de arbeidsovereenkomsten rechtvaardigden. De verzoeken van de verzoeksters zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer / rolnummer: 9287636 VZ VERZ 21-10796
Uitspraak: 2 november 2021
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster 1] ,
wonende in [woonplaats verzoekster 1] ,
en
[verzoekster 2] ,
wonende in [woonplaats verzoekster 2] ,
verzoeksters,
gemachtigde mr. J.R. Kamerling,
tegen
de stichting
Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde mr. M.C.J. van den Brekel.
Partijen zullen hierna “ [verzoekster 1] ”, “ [verzoekster 2] ” en “Blijdorp” genoemd worden.

1..De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties dat op 18 juni 2021 bij de griffie is binnengekomen;
  • het faxbericht van mr. Kamerling van 14 juli 2021 met productie 15;
  • het verweerschrift met producties dat op 6 september 2021 bij de griffie is binnengekomen;
  • het faxbericht van mr. Van den Brekel van 6 september 2021 met de juiste productie 2;
  • het faxbericht van mr. Kamerling van 13 september 2021 met productie 16;
  • de pleitnota van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2021. [naam ] , waarnemend directeur van Blijdorp, en de griffier hebben de zitting bijgewoond overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.

2..De feiten

2.1.
[verzoekster 1] (geboren op [geboortedatum verzoekster 1] ) is per 1 januari 1993 in dienst getreden bij Blijdorp als Medewerker Planning. Zij werkte 24 uur per week bij Blijdorp en haar salaris bedroeg laatstelijk € 1.784,09 bruto per maand, exclusief 8 % vakantietoeslag.
2.2.
[verzoekster 2] (geboren op [geboortedatum verzoekster 2] ) is per 1 augustus 2017 in dienst getreden bij Blijdorp als Medewerker Planning. Zij werkte 24 uur per week en haar salaris bedroeg laatstelijk € 1.413,02 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.3.
Blijdorp heeft op 8 maart 2020 het Masterplan Blijdorp 2030 gepresenteerd. Hierin staan de plannen en ambities van Blijdorp voor de komende tien jaar.
2.4.
Vanaf half maart 2020 heeft Blijdorp te maken gehad met verschillende maatregelen vanwege de coronapandemie, waaronder driemaal een sluiting van de dierentuin gedurende in totaal ongeveer acht maanden, een (gedeeltelijke) sluiting van de horecavoorzieningen en een beperking van het toegelaten aantal bezoekers.
2.5.
Blijdorp heeft de gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente) gevraagd om financiële steun. De gemeente heeft Blijdorp een lening van € 10 miljoen verstrekt met een looptijd van 20 jaar met onder meer als voorwaarde dat Blijdorp haar jaarlijkse kosten verlaagt met € 3,75 miljoen.
2.6.
Blijdorp heeft de OR advies gevraagd over een door haar voorgenomen reorganisatie. Blijdorp heeft op 4 februari 2021 het besluit genomen om conform het advies van de OR het Invoeringsplan van de reorganisatie van de onderdelen Directie en Dagbezoek & Evenementen ten uitvoer te brengen.
2.7.
Op 4 februari 2021 heeft Blijdorp een Aanvraag ontslagvergunning ingediend bij het UWV voor (onder meer) [verzoekster 1] en [verzoekster 2] , op grond van bedrijfseconomische redenen. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben verweer gevoerd. Het UWV heeft Blijdorp bij besluit van
16 april 2021 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomsten met [verzoekster 1] en [verzoekster 2] op te zeggen. Bij brieven van 23 april 2021 heeft Blijdorp de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 1] opgezegd per 1 augustus 2021 en met [verzoekster 2] per 1 juni 2021.

3..Het geschil

Het verzoek van [verzoekster 1] en [verzoekster 2]
3.1.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] verzoeken (samengevat) om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) een dag vast te stellen waarop deze zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
ten aanzien van [verzoekster 1] :
b) Blijdorp te veroordelen de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2021 te herstellen;
c) Blijdorp te verplichten de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 1] te herstellen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
ten aanzien van [verzoekster 2] :
d) Blijdorp te veroordelen de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2021 te herstellen;
e) Blijdorp te verplichten de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 2] te herstellen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
f) Blijdorp te verplichten het achterstallig salaris, vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging aan [verzoekster 2] te voldoen;
ten aanzien van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] :
g) Blijdorp te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] baseren hun vorderingen op artikel 7:682 lid 1 sub a BW. Zij stellen dat het UWV ten onrechte toestemming aan Blijdorp heeft verleend om de arbeidsovereenkomsten op te zeggen. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen in dit kader onder meer het volgende:
  • bij de ontslagaanvraag missen allerlei stukken en Blijdorp heeft geen inzicht gegeven in alle steunmaatregelen die zij heeft ontvangen en nog gaan ontvangen. Afhankelijk van de hoogte en de toerekening van deze bedragen zullen de inkomsten in 2020 en/of 2021 hoger zijn/anders zijn dan verwacht en dit kan leiden tot een lager verlies en/of positief resultaat;
  • de bezuiniging van € 3,75 miljoen is een bezuiniging op lange termijn en niet binnen de periode van 26 weken;
  • het UWV acht het ten onrechte begrijpelijk dat Blijdorp meer bezuinigt dan noodzakelijk is om een toekomstige sluiting of nieuwe daling van bezoekersaantallen op te vangen en het is de vraag of Blijdorp in haar plannen terecht heeft meegenomen dat weer kan worden ingezet op Masterplan Blijdorp 2030. Bovendien heeft Blijdorp geen inzicht gegeven hoe deze doelen gerealiseerd zullen worden met de personeelsreductie;
  • het is duurder om werknemers te ontslaan dan ze in dienst te houden, omdat Blijdorp eigenrisicodrager is;
  • het werk van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] is wel verminderd, maar niet zodanig dat dit ontslag met zich mee moet brengen en Blijdorp heeft een te negatieve verwachting geschetst van de omzetvermindering en de mogelijkheden om weer open te gaan in 2021;
  • [verzoekster 1] en [verzoekster 2] houden zich niet alleen bezig met plannen maar ook met het bijhouden van het vakantie- en ziekteverlof;
  • aanvankelijk waren er drie medewerkers van de planning. De derde collega is al ontslagen en met deze besparing is geen rekening gehouden;
  • Blijdorp besteedt het werk van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] voor een groot deel uit aan [naam bureau] , welke uitbesteding al in het begin van de coronacrisis is ingezet.
Het verweer van Blijdorp en het (subsidiaire) tegenverzoek
3.3.
Blijdorp voert verweer en concludeert tot het afwijzen van het verzoek. Zij voert aan dat zij aan de hand van een deugdelijke onderbouwing voldoende inzicht heeft verschaft in de financiële noodzaak (slechter wordende financiële omstandigheden en werkvermindering) om de arbeidsplaatsen te laten vervallen. Er is geen sprake van uitbesteding van de werkzaamheden van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] .
3.4.
Blijdorp verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
voor zover geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomsten moeten worden hersteld
I. de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 1] te herstellen per 1 oktober 2021, althans een datum gelegen in de toekomst;
II. de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 2] te herstellen per 1 oktober 2021, althans een datum gelegen in de toekomst;
III. [verzoekster 1] te veroordelen om de aan haar betaalde transitievergoeding van € 19.760,61 bruto (€ 11.247,80 netto) binnen 14 dagen terug te betalen;
IV. [verzoekster 2] te veroordelen om de aan haar betaalde transitievergoeding van € 1.949,97 bruto (€ 1.226,54 netto) binnen 14 dagen terug te betalen;
voor zover geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht moet worden hersteld:
V. de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 1] en [verzoekster 2] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking te herstellen;
VI. [verzoekster 1] te veroordelen om de aan haar betaalde transitievergoeding van € 19.760,61 bruto (€ 11.247,80 netto) binnen 14 dagen terug te betalen;
VII. [verzoekster 2] te veroordelen om de aan haar betaalde transitievergoeding van € 1.949,97 bruto (€ 1.226,54 netto) binnen 14 dagen terug te betalen;
VIII. te bepalen dat Blijdorp het achterstallig salaris van verzoeksters mag verminderen met
de reeds door verzoeksters ontvangen WW-uitkering en te bepalen dat Blijdorp het
achterstallige salaris binnen 14 dagen na betekening van de beschikking betaalt;
IX. het verzoek van [verzoekster 2] tot betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente af te wijzen, althans te matigen;
met veroordeling van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in de proceskosten, te vermeerderen met de
nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente bij niet tijdige betaling van de nakosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan, voor zover nodig.

4..De beoordeling

4.1.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] willen dat hun arbeidsovereenkomsten met terugwerkende kracht worden hersteld omdat Blijdorp geen redelijke grond had om deze op te zeggen. Dit verzoek wordt afgewezen en dat zal hierna worden uitgelegd.
Juridisch kader
4.2.
Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [1] Een redelijke grond voor opzegging is het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van maatregelen die wegens bedrijfseconomische omstandigheden worden getroffen voor een doelmatige bedrijfsvoering. [2] De kantonrechter kan op verzoek van een werknemer wiens arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen als er geen sprake is van een redelijke grond en het UWV dus ten onrechte toestemming heeft verleend voor het ontslag. [3]
4.3.
In deze procedure moet zelfstandig worden getoetst of inderdaad sprake is van de door Blijdorp ingeroepen opzeggingsgrond van – kortgezegd – bedrijfseconomische omstandigheden. Bij dit toetsen past enige terughoudendheid omdat de werkgever een zekere mate van beleidsvrijheid heeft; hij moet zijn onderneming zo kunnen inrichten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is, zowel in zijn eigen belang en het belang van behoud van werkgelegenheid.
Bedrijfseconomische omstandigheden
4.4.
Partijen verschillen van mening of er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak om de arbeidsplaatsen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te laten vervallen. Blijdorp heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit het geval is, gelet op het volgende.
Minder bezoekers en inkomsten
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat Blijdorp er eind 2019 financieel goed voorstond, zoals ook uit het jaarverslag 2019 is af te leiden, en dat Blijdorp vanaf maart 2020 ernstig is getroffen door de gevolgen van de coronacrisis. Blijdorp heeft onderbouwd gesteld dat het bedrijfsresultaat voor 2020 oorspronkelijk was begroot op ongeveer € 150.000,- positief, dat als gevolg van de coronamaatregelen het aantal bezoekers in 2020 ruim 40% lager was dan was begroot en dat de inkomsten hierdoor ook ruim 40% lager waren dan verwacht. Gelet op de verplichte sluiting vanaf 5 november 2020 tot 19 mei 2021 en de beperkingen die daarna nog golden (de anderhalve-meterregel en de beperkingen voor horecagelegenheden) is aannemelijk dat de totale bezoekersaantallen ook in 2021 aanzienlijk lager zullen zijn dan vòòr 2020 en dientengevolge ook de inkomsten voor Blijdorp.
4.6.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] wijzen op de inkomsten uit de abonnementen, die ook tijdens de sluitingen doorliepen. Blijdorp voert hiertegen aan dat de opbrengsten hiervan lager zijn dan normaal, omdat zij heeft besloten abonnementen langer geldig te laten zijn om tegemoet te komen aan de abonnementhouders die Blijdorp lange tijd niet konden bezoeken en te voorkomen dat deze bezoekers hun abonnementen zouden beëindigen. In de gegeven omstandigheden is dit een te begrijpen maatregel.
NOW, TVL en Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19
4.7.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] voeren ook aan dat onduidelijk is hoeveel geld Blijdorp heeft ontvangen op basis van de NOW- en TVL-regelingen en de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19. Blijdorp schrijft in haar toelichting bij de Aanvraag ontslagvergunning (bijlage 1) dat zij maximaal gebruik maakt en zal blijven maken van de steunmaatregelen die zij van de overheid ontvangt. Precieze cijfers overlegt Blijdorp niet, maar uit haar toelichting bij de Aanvraag ontslagvergunning is af te leiden dat zij deze (voorlopige) cijfers wel heeft verwerkt in de concept resultatenrekening van 2020 die sluit op een verlies van ruim € 3 miljoen. Er is geen aanleiding om hier aan te twijfelen. In haar verweerschrift rekent Blijdorp voor dat zij in 2020 € 200.000,- aan TVL heeft ontvangen en per saldo € 2,5 miljoen op grond van de NOW-regeling en de Tijdelijke regeling subsidie Dierentuinen COVID-19. Dit dekt het verlies dus niet.
Terug te ontvangen vennootschapsbelasting
4.8.
Ter zitting is namens Blijdorp verklaard dat zij verwacht een bedrag van ongeveer
€ 600.000,- aan vennootschapsbelasting terug te krijgen van de Belastingdienst, omdat zij de ANBI-status heeft gekregen. Zoals [verzoekster 1] en [verzoekster 2] aanvoeren, heeft dit gevolgen voor de bedrijfsresultaten van Blijdorp, maar naar het oordeel van de kantonrechter niet in die mate dat daardoor geen noodzaak meer zou bestaan tot het laten vervallen van arbeidsplaatsen, gelet op het volgende.
Lening van de gemeente
4.9.
De situatie voor Blijdorp was in de loop van 2020 zo nijpend dat zij de gemeente heeft moeten vragen om een lening. De gemeente heeft zelf financieel onderzoek laten doen bij Blijdorp en (mede) op basis daarvan besloten een lening van € 10 miljoen aan Blijdorp te verstrekken. Het onderliggende rapport van Deloitte is niet overgelegd. Blijdorp voert hierover aan dat dit rapport in opdracht van de gemeente is opgesteld, dat zij dit (aanvankelijk) zelf ook niet had en dat het niet aan haar was om dit aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te beschikking te stellen. Hoewel het rapport mogelijk een beter inzicht had kunnen geven in de financiële positie van Blijdorp, kan uit het feit dat de gemeente een aanzienlijke lening aan Blijdorp heeft verstrekt, worden afgeleid dat de financiële situatie bij Blijdorp slecht was en dat Blijdorp de lening nodig had voor haar voortbestaan. Blijdorp maakt dit ook inzichtelijk met de grafieken in bijlage 6 bij de Aanvraag ontslagvergunning waarin de liquiditeitspositie in 2021 is weergegeven met en zonder steun van de gemeente en met en zonder gewijzigd beleid. Hieruit is af te leiden dat de liquiditeitspositie in 2021 bij ongewijzigd beleid naar verwachting zou uitkomen op ruim € 8,6 miljoen negatief zonder steun van de gemeente en op ongeveer € 300.000,- negatief met steun van de gemeente.
4.10.
Blijdorp en de gemeente zijn overeengekomen dat Blijdorp het geleende bedrag in beginsel binnen twintig jaar zal terugbetalen en dat Blijdorp € 3,75 miljoen per jaar zal bezuinigen op haar kosten (15%). [verzoekster 1] en [verzoekster 2] voeren in dit kader aan dat Blijdorp ervoor had kunnen kiezen een langere aflossingstermijn te bedingen en dat Blijdorp meer bezuinigt dan strikt noodzakelijk is. Blijdorp onderbouwt echter voldoende dat zij in redelijkheid heeft kunnen beslissen in te stemmen met de voorwaarden voor de lening. De lening zal moeten worden terugbetaald en het valt onder de beleidsvrijheid van Blijdorp om akkoord te gaan met een aflossingsperiode van twintig jaar, die niet onredelijk voorkomt. Daarnaast valt het onder de beleidsvrijheid van Blijdorp om in de gegeven omstandigheden rekening te willen houden met mogelijke toekomstige situaties waardoor haar voortbestaan wederom wordt bedreigd. Niet alleen is niet uit te sluiten dat Blijdorp in de toekomst opnieuw zal worden geconfronteerd met beperkende maatregelen waardoor haar inkomsten teruglopen, Blijdorp onderbouwt ook voldoende dat zij andere maatregelen moet/wil treffen om ervoor te zorgen dat de dierentuin in de toekomst kan blijven voortbestaan. Al voor de coronacrisis had Blijdorp haar toekomstplannen en doelen op de langere termijn uiteengezet in haar Masterplan Blijdorp 2030. Het uiteindelijk willen verwezenlijken van (ten minste een deel van) deze plannen, doelen en ambities behoort tot de beleidsvrijheid van Blijdorp. Hierbij speelt ook een rol dat de OR heeft ingestemd met de voorgenomen maatregelen, al heeft de OR er blijkens het besluit tot uitvoering van het Invoeringsplan van de reorganisatie Duurzaam Blijdorp op aangedrongen boventalligheid zoveel mogelijk te voorkomen. Met dit alles maakt Blijdorp voldoende aannemelijk dat zij haar bedrijfsvoering moet aanpassen en bezuinigingen moet doorvoeren om de dierentuin meer toekomstbestendig te maken en om in staat te zijn de lening van de gemeente binnen twintig jaar terug te betalen.
Vermindering werkzaamheden
4.11.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] betwisten niet dat zij zich (nog als enige twee werknemers) voornamelijk bezighielden met de personeelsplanning van de vaste medewerkers en de payrollmedewerkers van de afdeling Dagbezoek en Evenementen en dat Blijdorp de payrollovereenkomst eind 2020 heeft beëindigd, zodat er nu alleen nog vaste medewerkers en uitzendkrachten werkzaam zijn bij Blijdorp. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] betwisten ook niet dat de planning van de uitzendkrachten wordt gedaan door het uitzendbureau en dat dit in het verleden ook al zo was. Blijdorp stelt – onbetwist – dat bij de afdeling Dagbezoek en Evenementen slechts twintig vaste medewerkers werken, met vaste roosters, zodat er nog maar weinig planningswerkzaamheden over zijn. Blijdorp erkent dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] ook nog andere taken hadden, zoals factureren en het bijhouden van gewerkte uren en ziek- en herstelmeldingen van de vaste medewerkers, maar heeft ervoor gekozen deze taken te verdelen over andere medewerkers, ondanks dat dit voor hen leidt tot een taakverzwaring. Ook dit valt onder haar beleidsvrijheid.
Kosten gemoeid met het ontslag
4.12.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] voeren aan dat het voor Blijdorp duurder is om hen te ontslaan dan om hen in dienst te houden, omdat Blijdorp eigenrisicodrager is en hun WW-uitkering zal moeten betalen, naast de transitievergoeding. Blijdorp is inderdaad de transitievergoeding aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2] verschuldigd vanwege de beëindiging van het dienstverband. Dit is een bedrag van in totaal (afgerond) € 22.000,-. Daarnaast moet Blijdorp, als eigenrisicodrager, de WW-uitkering van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] betalen, totdat zij elders een baan hebben gevonden. Op korte termijn brengt de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten dus nog kosten voor Blijdorp met zich mee, maar aangezien de WW-uitkering slechts 70% van het salaris bedraagt en mogelijk slechts een korte tijd moet worden betaald, zal de beëindiging uiteindelijk leiden tot een vermindering van kosten voor Blijdorp en dus bijdragen aan de door haar gewenste bezuiniging.
Uitbesteding van werkzaamheden
4.13.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] voeren voorts aan dat Blijdorp hun werkzaamheden heeft uitbesteed aan [naam bureau] . Artikel 5 van de Ontslagregeling verbiedt het UWV toestemming te verlenen voor ontslag, en via artikel 7:669 lid 5 BW de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor zover arbeidsplaatsen vervallen doordat werkzaamheden uitsluitend worden uitbesteed om werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst zijn te kunnen vervangen door goedkopere arbeidskrachten. Blijdorp betwist dat hiervan sprake is.
4.14.
Zoals hiervoor is overwogen, hielden [verzoekster 1] en [verzoekster 2] zich als planners met name bezig met het inplannen van de vaste medewerkers en de payrollmedewerkers van de afdeling Dagbezoek en Evenementen, zijn er nu geen payrollmedewerkers meer werkzaam bij Blijdorp en kost het inplannen van het beperkte aantal vaste medewerkers weinig werk. Het vertrek van de payrollmedewerkers zal tot gevolg hebben dat Blijdorp meer gebruik gaat maken van uitzendkrachten, om meer “mee te kunnen ademen met de bezoekersaantallen”, zoals Blijdorp dit noemt. [naam bureau] houdt zich bezig met het inplannen van de uitzendkrachten, zoals voorheen een ander uitzendbureau dit deed. Omdat [naam bureau] zich bezighoudt met het inplannen van de uitzendkrachten, voor Blijdorp en voor andere organisaties, daar waar [verzoekster 1] en [verzoekster 2] voorheen de payrollmedewerkers en de vaste medewerkers inplanden en nog andere werkzaamheden uitvoerden, is de aard en de omvang van de werkzaamheden die [naam bureau] nu verricht anders dan de aard en de omvang van de werkzaamheden die [verzoekster 1] en [verzoekster 2] voorheen verrichtten. Er is daarom geen sprake van uitbesteding van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 5 van de Ontslagregeling.
4.15.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] stellen in dit kader nog dat [naam bureau] [verzoekster 2] haar eigen functie heeft aangeboden. Blijdorp voert hiertegen aan dat zij [verzoekster 2] heeft gewezen op de vacature voor planner bij [naam bureau] , maar zij betwist dat dit dezelfde functie is als de functie die [verzoekster 2] uitoefende bij Blijdorp. Zonder nadere onderbouwing, die [verzoekster 1] en [verzoekster 2] niet hebben gegeven, kan niet worden vastgesteld dat de functie van planner bij een uitzendbureau als [naam bureau] dezelfde functie is als de voormalige functie van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] . [naam bureau] werkt namelijk voor meerdere opdrachtgevers, zodat [naam bureau] haar planners voor verschillende organisaties zal (kunnen) inzetten en niet alleen voor Blijdorp. Bovendien geldt ook hier dat [verzoekster 1] en [verzoekster 2] bij Blijdorp naast hun nog planningswerkzaamheden ook nog andere werkzaamheden verrichtten. De functies zijn dus niet gelijk.
Conclusie
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat Blijdorp te maken heeft met bedrijfseconomische omstandigheden waardoor zij maatregelen heeft moeten treffen om de toekomst van de dierentuin veilig te stellen en dat zij in redelijkheid heeft kunnen besluiten de functies van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] te laten vervallen. Partijen zijn het erover eens dat er geen mogelijkheid is [verzoekster 1] en [verzoekster 2] binnen een redelijke termijn in een andere functie te herplaatsen. Onder deze omstandigheden heeft het UWV dan ook terecht toestemming verleend voor het ontslag en is er geen grond om de arbeidsovereenkomsten te herstellen. Dit betekent dat de verzoeken van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden afgewezen.
4.17.
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoekster 1] en [verzoekster 2] tot betaling van de proceskosten aan Blijdorp, die de kantonrechter aan de kant van Blijdorp tot en met vandaag vaststelt op € 747,-, te vermeerderen met € 124,- aan nasalaris als [verzoekster 1] en [verzoekster 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking hebben voldaan en, voor zover betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.424

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 1 BW
2.Artikel 7:669 lid 3 BW
3.Artikel 7:682 lid 1 BW