ECLI:NL:RBROT:2021:10437

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
8912118 / CV EXPL 20-44337
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE-zaak over betaling van restantbedragen door gedaagde aan eiseres

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vereniging van eigenaars (eiseres) en een gedaagde, die eigenaar is van een appartementsrecht. De eiseres vorderde betaling van een restantbedrag van € 2.626,81, vermeerderd met wettelijke rente, voor werkzaamheden die door een derde partij, [naam bedrijf 2], in opdracht van eiseres zijn uitgevoerd. De gedaagde had eerder betalingen gedaan, maar weigerde het restant te betalen, omdat zij van mening was dat niet aan een vooraf gestelde voorwaarde was voldaan, namelijk dat ook verrot hout vervangen diende te worden.

De procedure begon met een dagvaarding op 2 december 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 april 2021. Tijdens deze zitting werd besproken dat partijen een expert zouden inschakelen voor een technische opname. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar standpunt te onderbouwen dat de voorwaarde niet was nageleefd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het restantbedrag aan de eiseres moest betalen, omdat de voorwaarde was vervuld. De vordering tot betaling van de wettelijke rente en de proceskosten werd eveneens toegewezen.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van eiseres vastgesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8912118 / CV EXPL 20-44337
uitspraak: 1 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging van eigenaars
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres]
eiseres bij exploot van dagvaarding van 2 december 2020,
gemachtigde: Van Houwelingen & Partners Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 2 december 2020, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • het tussenvonnis van 15 februari 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van de zijde van [eiseres], met productie 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Namens eiseres is [naam 1], bewoner van [adres 1], en [naam 2], bewoner van [adres 2], beiden bestuurder van [eiseres], verschenen, bijgestaan door [naam 3] en [naam 4] namens de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam 5], in haar hoedanigheid van tolk. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden. Ter zitting is besproken dat partijen in onderling overleg een expert zouden inschakelen voor een technische opname. Per brief van 6 juli 2021 heeft [eiseres] een e-mail van 30 juni 2021 van de expert alsmede e-mailcorrespondentie tussen partijen overgelegd. Per e-mail van 20 juli 2021 is hierop namens [gedaagde] gereageerd.
1.3.
Van de zijde van [eiseres] is op 15 juli 2021 voorts een e-mailbericht met als bijlage een factuur van [naam bedrijf 1] ten bedrage van € 181,50 ontvangen.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het appartementsrecht, plaatselijk bekend als [adres gedaagde]. [gedaagde] maakt van rechtswege deel uit van [eiseres].
2.2.
[naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]) heeft in december 2018 en januari 2019 in opdracht van [eiseres] diverse gevel- en aanverwante werkzaamheden verricht. [naam bedrijf 2] heeft daartoe drie facturen aan [eiseres] gestuurd. De specificatie van deze facturen is als volgt:
Datum
Factuurnummer
Omschrijving
Bedrag incl. btw
20-12-2018
20184356
het verrichten van diverse gevelwerkzaamheden conform offerte incl. optie
€ 6.198,83
29-01-2019
20190118
het verrichten van diverse gevelwerkzaamheden conform offerte incl. optie, 9% BTW, 21% BTW en extra werkzaamheden, plaatsen van trespa daklijst voorzijde
€ 6.630,68
03-05-2019
20191174
creditnota, teveel gefactureerd op factuur 20190118
- € 511,23
2.3.
Per Whatsapp-berichten van 8 januari 2019 heeft [gedaagde] aan het bestuur van [eiseres] te kennen gegeven dat zij niet akkoord is met betaling van de eerste factuur omdat zij niet tevreden is over het verloop van de werkzaamheden. In een WhatsApp-bericht van 9 januari 2019 aan [eiseres] heeft [gedaagde] geschreven (voor zover hier van belang):
“Ik ga ook akkoord als het hout aan de voorkant ook meteen vervangen kan worden zodat er volgend jaar niet weer reparaties worden gedaan. (…) Ik heb dit duidelijk vermeld in de communicatie in de app bij de offerte bespreking dat ik alleen akkoord ga met de offerte van de aannemer als alles ook vervangen wordt. Nu blijkt dat dit niet is meegenomen in de offerte en hierbij voor mij een NO GO voor de betaling van de factuur. (…)”
2.4.
In een schriftelijke vastlegging van een op 3 februari 2020 gevoerd informeel overleg tussen de leden van [eiseres] is een verslag opgenomen van de toenmalig gemachtigde van [gedaagde], mr. L. Broekhuizen-Booij, van een door haar op 21 januari 2020 gevoerd telefoongesprek met [naam 6] van [naam bedrijf 2]. Dit verslag luidt als volgt:
“LB: Welke werkzaamheden zijn verricht aan de dakgoot?
[naam 6]: De platen aan de onderkant waren zodanig verrot dat deze zijn vernieuwd; vervangen door onderhoudsvrije platen. Deze zijn eronder geboord. Herstellen kon niet meer. Dit is ook gerekend als meerwerk. Het zinkwerk zag er nog goed uit, dus daarom is dit niet geoffreerd. Er was geen noodzaak om dit te vervangen. Er is geen nieuwe dakgoot geplaatst; deze is dus
nietvervangen in zijn geheel.
Een hele nieuwe dakgoot met zinken bak zou richting de € 10.000,-- gaan, excl. BTW.
De dakgoot is leeggehaald.”
2.5.
[gedaagde] heeft de volgende betalingen aan [eiseres] gedaan: op 9 april 2020 onder vermelding van ‘riool’ een bedrag van € 318,-, op 7 april 2020 onder vermelding van ‘riool’ een bedrag van € 266,- en op 9 juli 2020 een bedrag van € 1000,-, te weten een totaalbedrag van € 1.584,-.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 3.129,53, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.656,81, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Aan de door [gedaagde] vooraf gestelde voorwaarde is voldaan. Zij moet haar aandeel van de facturen van [naam bedrijf 2] aan [eiseres] te betalen, te weten een bedrag van € 3.540,81. Voorts is op [eiseres]-vergadering van 14 mei 2019 besproken dat een deel van de rioolpijp vervangen moet worden en is besloten om daarvoor een eenmalige bijdrage van € 2.000,- op de rekening van [eiseres] te storten. [gedaagde] is gehouden 35% van dit bedrag te betalen, te weten € 700,-. [gedaagde] moest dus in totaal € 4.240,81 voldoen (€ 3.540,81 + € 700,-). Ondanks diverse sommaties heeft zij niet volledig aan haar betalingsverplichtingen voldaan; zij heeft slechts € 1.584,- betaald. [gedaagde] moet ook het restantbedrag van € 2.656,81 betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Daarnaast dient zij een bedrag van € 472,72 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Zij heeft een akkoord gegeven voor de werkzaamheden van [naam bedrijf 2] onder de voorwaarde dat naast het schilderwerk van de dakgoot ook het verrotte hout vervangen zou worden. Dat is niet gebeurd en dat is voor [gedaagde] reden haar deel van de kosten voor de werkzaamheden (vooralsnog) niet te betalen. Het ligt op de weg van [eiseres] als opdrachtgever om [naam bedrijf 2] ertoe te bewegen de werkzaamheden goed uit te voeren, te weten het verwijderen en vernieuwen van het houtrot. Na uitvoering van die werkzaamheden zal [gedaagde] haar deel van de facturen voldoen.

5..De beoordeling

5.1.
In geschil is of [gedaagde] gehouden is tot betaling van het restantbedrag van € 2.626,81 voor de door [naam bedrijf 2] in opdracht van [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij (nog) hoeft te betalen omdat niet is voldaan aan de door haar vooraf gestelde voorwaarde, inhoudende dat ook het verrotte hout moest worden vervangen. Volgens [eiseres] is aan deze voorwaarde voldaan. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat de toenmalige eigen gemachtigde van [gedaagde] contact heeft opgenomen met [naam bedrijf 2] om na te vragen welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en of het verrotte hout ook inderdaad vervangen is. Dat dit het geval is, blijkt uit het door de gemachtigde vastgelegde telefoongesprek met [naam bedrijf 2] van 21 januari 2020 (zie 2.4).
5.2.
Met [eiseres] is de kantonrechter van oordeel dat uit de weergave van voormeld telefoongesprek volgt dat aan de door [gedaagde] gestelde voorwaarde is voldaan. Het had tegen deze achtergrond op de weg van [gedaagde] gelegen om (nadere) feiten of omstandigheden te stellen die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat er – toch – reden is om te betwijfelen dat aan de voorwaarde is voldaan. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Uit de door haar overgelegde foto’s valt dit niet af te leiden. Het rapport van de deskundige van 30 juni 2021 en de reactie daarop van de zijde van [gedaagde] bevatten daartoe evenmin aanknopingspunten. Dat zij er zelf stellig van overtuigd is dat het verrotte hout niet is vervangen, is onvoldoende. [gedaagde] heeft aldus haar standpunt dat niet aan de door haar gestelde voorwaarde is voldaan, onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter gaat daar daarom aan voorbij. Door [gedaagde] is tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat naast het hout van de dakgoot ook een deel van het hout onder de dakpannen vervangen had moeten worden. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze werkzaamheden aan [naam bedrijf 2] zijn opgedragen en zijn gefactureerd, zal dit buiten beschouwing gelaten worden. Ook het standpunt in de mail van 20 juli 2021 van de gemachtigde van [gedaagde] dat aan de opdracht aan [naam bedrijf 2] geen rechtsgeldig besluit van [eiseres] ten grondslag ligt en dat [gedaagde] ook daarom niet hoeft te betalen, blijft buiten beschouwing. Niet alleen is dit standpunt in de procedure te laat naar voren gebracht, maar ook strookt dit niet met het – zowel in de conclusie van antwoord als tijdens de mondeling behandeling – ingenomen standpunt van [gedaagde] dat zij zal betalen als aan haar voorwaarde is voldaan.
5.3.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] het restantbedrag van haar deel van de facturen van [naam bedrijf 2] moet betalen, te weten een bedrag van € 3.540,81, zoals door [eiseres] onbetwist gesteld. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat [gedaagde] ter zake van de riolering een bedrag van € 700,- op de rekening van [eiseres] zou storten. Met inachtneming van de door haar verrichte betalingen (zie 2.5) is [gedaagde] dus een bedrag van (€ 3.540,81 plus € 700,- minus € 1.584,- =) € 2.626,81 aan [eiseres] verschuldigd. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.4.
De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW is, als op de wet gegrond en door [gedaagde] ook niet afzonderlijk betwist, toewijsbaar zoals in de beslissing vermeld.
5.5.
[eiseres] maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 472,72. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu gesteld noch gebleken is dat (de gemachtigde van) [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning heeft verzonden die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) genoemde vereisten, wordt de gevorderde vergoeding afgewezen.
5.6.
[eiseres] heeft per e-mail van 15 juli 2021 verzocht bij het wijzen van het vonnis rekening te houden met de factuur van de deskundige ten bedrage van € 181,50. Nu dit factuurbedrag in deze procedure niet is gevorderd, zal de kantonrechter dit verzoek buiten beschouwing laten.
5.7.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten worden vastgesteld op € 105,09 aan explootkosten en € 499,- aan griffierecht. Aan gemachtigdensalaris wordt in totaal drie punten à € 218,- toegekend, te weten € 654,-.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 2.626,81, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 654,- aan salaris voor de gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]